Ik bedank u van ganscher herten over den schoonen en langen opstel dien gij in Biekorf geschreven hebt wegens 't Ghet(iden)-Boec.[2] Ik verneme eruit met groot genoegen dat Joh. Winkler u de mare[3] van mijne zende gedaan heeft.[4] Hij heeft mij ook zulk eenen hertelijken brief[5] geschreven dat ik niet laten kan hem u ter lezinge te zenden, maar gij moet hem weerzenden want ik houd er meer aan dan een duivel enz. Ik heb ook zeer voldoend schrijven ontvangen van Bols, Stallaert, Daems, Claeys, enz. 't Ghet(iden)-Boec is overal welgekomen geweest en dat doet deugd.
Ik heb een groot getal inschrijvingen op de Rozeliederen[6]