<Resultaat 117 van 2306

>

p1

NEDERLANDSCHE TAAL EN VOLKSGELOOF.

Aan Prof. Guido Gezelle,
in het Seminarie te Rousselaere.

Wel-Eerwaarde, Z. Gel. Heer en Vriend!

Met vreugde verneem ik, hoe de echt nederlandsche zin meer en meer onder de vlaamsche jongelingen, welke zich der bediening des altaars en der opvoeding onzer toekomstige maatschappij willen wijden, aangroeit. Vormen zijn dragers van ideën, en ideën vertegenwoordigen feiten; spreken zich daar vroeg of laat in uit: zoo mogen we de hoop koesteren, dat onze nederlandsche taal steeds een voertuig van de krachtige, even vrome als praktische, wijsbegeerte onzer voorvaderen zal zijn, en niet alleen om den wille der schoone tale-zelve, maar ook om het belang der nederlandsche en christelijke maatschappij moeten we de liefde dezer taal in de harten onzer jongeren aankweeken. Hulde u en uwen medearbeideren, die zoo diep van dit streven vervuld zijt, die zelfs door de aanvaarding van schandinaafsche hulpkrachten een tegenwicht zoekt voor het insluipend en inbrekend Fransch. 't Is jammer, dat de Heer C.J. Hansen, in zijne ‘Reisbrieven uit Dietschland en Denemark’, waar zulk een oprechte afkeer van fransche verbastering in doorstraalt, en op elke bladzij de rechten der nederduitsche taal en de schoonheid der aaloude nederlandsche volkstoestanden in het licht gesteld worden, zich niet wat meer, werkelijk praktiesch, van de voorvaderlijke smaak en zeden doortrokken heeft. Zijne scherts zoowel met de Heiligdommen uwer hoofdstad (bl. 54) als met de onbeschofte inrichting van het zeebad (bl. 58), schier langs de gantsche vastelands-kust der Noordzee, zoû den gemeensten parijzer vaudeville-schrijver ten volle waardig zijn. Met lust en trots hooren wij hem het gezegde van Simon Stevijn gedenken: ‘Archimedes en schreef maer griecx: ick schryve duyts’; met lust en trots draagt Nederland roem, naast de deugd, op de schoonheid zijner vrouwen en herhaalt het devies: ‘Splendet formosis Bruga puellis’ - Brugge schittert van schoone maagden; met genoegen herinnert men zich de tijd, toen er aan 't hof te Brussel wel Fransch (en misschien wat béter Fransch) gesproken werd dan tegenwoordig1 - maar toen er toch nog ridderlijke strijdspelen ter eere der vlaamsche schoonen werden aangerecht2. Wie denkt onder de toch anders, naar men zegt, zeer galante leden van het liberale goevernement aan zoo iets? - Maar met des te meer walging wendt zich alle ridderlijk gemoed dan ook af van den franschen kapper of commisvoyageur, uit wiens calepin, à propos van de 11,000 Ursula-maagden de tusschenzin ‘gelukkige tijd’ is overgenomen (bl. 54). Als de Hr Hansen, zonder eenigen zweem van kritiesch onderzoek, de aanleiding verwerpt, die den bouw van de Brugsche Kapelle van 't Heilig Bloed heeft veroorzaakt en, met eenen pennestreek, de wonderen die niet in het wettenstelsel van Gods ‘eeuwig vaste Natuur’ passen gelijk stelt met het groeyen van ‘ganzen aan de boomen’, dan verbeurt hij ook het recht zich te laten ‘treffen’ door de zoogenaamde ‘inwijding der zee’, waarvan hij getuige was (bl. 58). Weest toch konsequent, mijn meesters! Wonderen - of geen wonderen. Als gij zegenen en missedoen iets schoons vindt, moet gij andere vruchten van het zelfde beginsel niet belachen. Hebt toch den moed uwer opinie; schrikt niet voor de schaduw van uw eigen.... staart. Dwingt ons niet, met u, te roepen: ‘Zonderlinge en domme tegenstrijdigheid!’ (bl. 59). Als het geloof aan wonderen ‘den Heer verstoffelijken’ heet (bl. 54), en dat God niet ‘wonderzinniger (?) is dan Zijne eeuwig vaste (waarom niet heilige 3?) Natuur’ - dan is de werkkring van uw God zeer eng beperkt. Die ‘Natuur’ (met een eigennaams-initiaal) heeft hare wetten; die wetten gaan door; daar staat niemant boven. Welnu! dan zal die Natuur hare zaken wel doen: wat hebt gij dan met een God van nooden? Tot de eerste wetten van die Natuur zal dan wel behooren, dat ze zich in stand houdt. Is het daarentegen noodig, dat er telkens van buiten af kracht worde aangebracht om de Natuur gaande te houden - dan moet het bewijs geleverd worden, dat de hand die het werktuig voortdurend in beweging brengt, daar nooit eene beweging, afwijkend van de vroegere, aan meêdeelt, noch meêdeelen kan. Neen, ginds, aan het eind der milliaarden jaren, die aan de wording van den mensch zijn voorafgegaan, bevindt zich een wezen, dat men God noemt; dat spreekt het devies uit, hetwelk door den strijd, of liever door de samenwerking, der elementen in praktijk zal gebracht worden, en dan gaat alles verder zijn gang in de onophoudelijke generatie van gevolgoorzaak-gevolg-. Maar wat heeft men eigenlijk met die onbegrijpelijke eerste kracht te doen? Welk belang heeft men er bij, dat die kracht voorondersteld wordt buiten het stof te staan, te zweven, te dampen? Is de Natuur niet rijk en vast en heilig genoeg om haar eigen leven te leven? Kom, stap over de kleinigheid heen! Gij weet (of weet waarschijnlijk niet) wat Bonald zegt: ‘un déiste est un homme qui, dans sa courte existence, n'a pas eu le temps de devenir athée’. Dit is nu echter niet aan het adres van den Heer Hansen: want die ziet nog met veel te veel aandoening de Mis opdragen aan de stranden der Noordzee. Minder aangenaam is hem, dat Oostende, na een drie-jarige belegering, in de handen van den Spanjaart Albertus (v. Oostenrijk) en van al die andere Spanjaarden - dat is: geboren Nederlanders, geboren Italianen, Zwitsers, Franschen en Engelschen - gevallen is. ‘Prins Maurits was ook een veldheer’ zegt hij, ‘met wien zoo gemakkelijk niet om te springen was’: toen de ‘Veldheer’ der tegenpartij dan ook Oldenzaal, Lingen, Grol en Rijnberk hem weder afhandig maakte, bewees de partij der Aartshertogen, dat ze toch nog iets anders kon dan, zoo als de Hr Hansen het schilderachtig zegt, ‘weerlooze psalmzingers bij hoopen te verbranden’: trouwens 't is niet de vraag, of die psalm-zingers weerloos waren: 't is de vraag, of zij tegen de staatswetten handelden: weerloosheid en strafloosheid is niet het zelfde. Dat moest het zelfde eens zijn - hoe zouden de botte denkers, die zich aan het schrijven van slechte of middelmatige boeken schuldig maken, in hunne nopjens zijn: weerloosheid - straffeloosheid! Want, om de waarheid te zeggen, zoo heel vervaarlijke strijders, die zich dapper weeren kunnen, zijn zij óok niet. 't Is mogelijk, dat ook deze kinderen der duist.... (vergeving!) schranderer zijn dan de.... andere kinderen, maar veel blijken doet het tegenwoordig niet.

Nu, Geëerde Heer! Laat ons om het beste bidden en er aan blijven werken.

Egbertus Negovagus.

1 Wij hebben, op bl. 306 van dit deel, Konings Philips II van Spanje een on-Nederlander genoemd. Nochtans vroeg hij den vergaderden afgevaardigden der nederlandsche gewesten, bij de aanvaarding der soevereiniteit, vergeving dat hij zich in het Fransch, niet in het Nederduitsch, uitdrukte*. De tegenwoordige Koning van Belgiën maakt zoo veel komplimenten niet tegenover de Dietsche Nationaliteit - maar daar is hij ook een liberale Koning voor.
* Prescott, ‘Gesch. der reg. v. Philips II’, Vert. v. Dr. Huberts (1), bl. 23.

2 Zie ‘Lettres de P.-P. Rubens, par Em. Gachet’, bl. 42.

3 Terwijl men het ‘Heilige’ afschaft ter plaatse waar het van ouds gezocht werd, en - te vinden was, stelt men het tegenwoordig gaarne elders neêr. Zónder het ‘Heilige’ kan men niet. Van daar dat in den ‘Gids’, als ik aantoonde, de ‘Vrijheid’, ‘Prins Willem’, en wie niet al, gekanonizeerd, worden; in het ‘Zondagsblad’ No 595 is er sprake van de ‘Heilige’ humaniteit; in de ‘Iris’ van Mei, heet Schillers Kamer te Weimar eene ‘heilige’ plaats. Zoo ziet men - chassez le naturel, il revient au galop; goden moeten de menschen hebben, al zouden het des noods drekgoden zijn.

Register

Correspondenten

NaamAlberdingk Thijm, Josephus Albertus; Egbertus Negovagus.
Datums° Amsterdam, 13/08/1820 - ✝ Amsterdam, 17/03/1889
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; dichter; auteur; kunstcriticus; uitgever
VerblijfplaatsNederland
BioJozef Alberdingk Thijm was de oudste zoon van Joannes Alberdingk, koopman in Amsterdam, en Catharina Thijm. De twee familienamen werden bij KB van 20/01/1834 samengevoegd. Aanvankelijk kocht Alberdingk Thijms vader voor hem een handelszaak van koloniale voedingswaren. In 1851 nam Joseph het initiatief voor de Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken (1852-1888) en in 1855 stichtte hij het tijdschrift Dietsche Warande, waarin hij zelf ook publiceerde onder verschillende pseudoniemen. In beide tijdschriften en uit zijn contacten met Gezelle blijkt zijn interesse voor Vlaanderen, hoewel hij van België niet hield. De eerste contacten met Gezelle startten in de Roeselaarse periode: in 1855 waren ze beiden corresponderende leden van het Leuvense genootschap Met Tyd en Vlyt. In 1863 nam hij de drukkerij Van Langenhuysen over en werd hij de uitgever van het katholieke dagblad De Tijd. Op 04/12/1876 werd hij hoogleraar in de kunstgeschiedenis en esthetica aan de rijksacademie voor beeldende kunsten te Amsterdam. Hij werd samen met Gezelle in 1887 eredoctor aan de Leuvense universiteit en in datzelfde jaar ook buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Als auteur schreef hij ook gedichten en historische novellen.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Briefschrijver

NaamAlberdingk Thijm, Josephus Albertus; Egbertus Negovagus.
Datums° Amsterdam, 13/08/1820 - ✝ Amsterdam, 17/03/1889
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; dichter; auteur; kunstcriticus; uitgever
VerblijfplaatsNederland
BioJozef Alberdingk Thijm was de oudste zoon van Joannes Alberdingk, koopman in Amsterdam, en Catharina Thijm. De twee familienamen werden bij KB van 20/01/1834 samengevoegd. Aanvankelijk kocht Alberdingk Thijms vader voor hem een handelszaak van koloniale voedingswaren. In 1851 nam Joseph het initiatief voor de Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken (1852-1888) en in 1855 stichtte hij het tijdschrift Dietsche Warande, waarin hij zelf ook publiceerde onder verschillende pseudoniemen. In beide tijdschriften en uit zijn contacten met Gezelle blijkt zijn interesse voor Vlaanderen, hoewel hij van België niet hield. De eerste contacten met Gezelle startten in de Roeselaarse periode: in 1855 waren ze beiden corresponderende leden van het Leuvense genootschap Met Tyd en Vlyt. In 1863 nam hij de drukkerij Van Langenhuysen over en werd hij de uitgever van het katholieke dagblad De Tijd. Op 04/12/1876 werd hij hoogleraar in de kunstgeschiedenis en esthetica aan de rijksacademie voor beeldende kunsten te Amsterdam. Hij werd samen met Gezelle in 1887 eredoctor aan de Leuvense universiteit en in datzelfde jaar ook buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Als auteur schreef hij ook gedichten en historische novellen.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III

Briefontvanger

NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]

Plaats van verzending

NaamRoeselare
GemeenteRoeselare

Naam - persoon

NaamAlberdingk Thijm, Josephus Albertus; Egbertus Negovagus.
Datums° Amsterdam, 13/08/1820 - ✝ Amsterdam, 17/03/1889
GeslachtMannelijk
Beroephoogleraar; dichter; auteur; kunstcriticus; uitgever
VerblijfplaatsNederland
BioJozef Alberdingk Thijm was de oudste zoon van Joannes Alberdingk, koopman in Amsterdam, en Catharina Thijm. De twee familienamen werden bij KB van 20/01/1834 samengevoegd. Aanvankelijk kocht Alberdingk Thijms vader voor hem een handelszaak van koloniale voedingswaren. In 1851 nam Joseph het initiatief voor de Volks-Almanak voor Nederlandsche Katholieken (1852-1888) en in 1855 stichtte hij het tijdschrift Dietsche Warande, waarin hij zelf ook publiceerde onder verschillende pseudoniemen. In beide tijdschriften en uit zijn contacten met Gezelle blijkt zijn interesse voor Vlaanderen, hoewel hij van België niet hield. De eerste contacten met Gezelle startten in de Roeselaarse periode: in 1855 waren ze beiden corresponderende leden van het Leuvense genootschap Met Tyd en Vlyt. In 1863 nam hij de drukkerij Van Langenhuysen over en werd hij de uitgever van het katholieke dagblad De Tijd. Op 04/12/1876 werd hij hoogleraar in de kunstgeschiedenis en esthetica aan de rijksacademie voor beeldende kunsten te Amsterdam. Hij werd samen met Gezelle in 1887 eredoctor aan de Leuvense universiteit en in datzelfde jaar ook buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Als auteur schreef hij ook gedichten en historische novellen.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezellecorrespondent; buitenlands erelid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
BronnenB. De Leeuw, P. De Wilde, K. Verbeke, e.a., De briefwisseling van Guido Gezelle met de Engelsen. 1854-1899. Gent: Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1991, dl.III
NaamGezelle, Guido; Loquela; Spoker
Datums° Brugge, 01/05/1830 - ✝ Brugge, 27/11/1899
GeslachtMannelijk
Beroeppriester; leraar; onderpastoor; dichter; taalgeleerde; vertaler; publicist
BioGuido Gezelle werd geboren in Brugge. Na zijn collegejaren en priesterstudies (priesterwijding te Brugge op 10/06/1854), werd hij in 1854 leraar aan het kleinseminarie te Roeselare. Gezelle gaf er onder meer talen, begeleidde de vrij uitgebreide kolonie buitenlandse leerlingen, vooral Engelsen, en kreeg tijdens twee schooljaren (1857-1859) een opdracht als leraar in de poësis. In 1865 werd Gezelle onderpastoor van de St.-Walburgaparochie te Brugge. Naast zijn druk pastoraal werk was hij bijzonder actief in het katholieke ultramontaanse persoffensief tegen de secularisering van het openbare leven in België en als vulgarisator in het culturele weekblad Rond den Heerd. In 1872 werd Gezelle overgeplaatst naar de O.-L.-Vrouwparochie te Kortrijk. Gedragen door een sympathiserende vriendenkring werd hij er de gelegenheidsdichter bij uitstek. Gaandeweg keerde hij er ook terug naar zijn oorspronkelijke postromantische en religieus geïnspireerde interesse voor de volkstaal en de poëzie. De taalkundige studie resulteerde vooral in een lexicografische verzameling van niet opgetekende woorden uit de volkstaal (Gezelles ‘Woordentas’ en het tijdschrift Loquela, vanaf 1881), waarmee ook hij het Zuid-Nederlands verdedigde binnen de ontwikkeling van de gestandaardiseerde Nederlandse cultuurtaal. Die filologische bedrijvigheid leidde bij Gezelle uiteindelijk ook tot een vernieuwde aandacht voor zijn eigen creatief werk, zowel vertaling (Longfellows Hiawatha) als oorspronkelijke poëzie. In 1889 werd hij directeur van een kleine Franse zustergemeenschap die zich in Kortrijk vestigde. Hij was een tijdje ambteloos. Dit liet hem toe zich op zijn schrijf- en studiewerk te concentreren. Het resultaat was o. m. de publicatie van twee poëziebundels, Tijdkrans (1893) en Rijmsnoer (1897), die, vooral in het laatste geval, qua vormgeving en originaliteit superieur van gehalte zijn. Om die authentieke en originele lyriek werd hij door H. Verriest, P. de Mont en vooral door Van Nu en Straks als een voorloper van de moderne Nederlandse poëzie beschouwd. Ook later eerden Nederlandse dichters, zoals Paul van Ostaijen en recenter, Christine D’haen, Gezelle als de meest creatieve en vernieuwende Nederlandse dichter in Vlaanderen. In 1899 werd Gezelle naar Brugge teruggeroepen om zich te wijden aan de vertaling van een theologisch werk van zijn bisschop (Waffelaerts Meditationes Theologicae). Hij verbleef nu in het Engels Klooster van Kanonikessen, waar hij echter vrij vlug en onverwachts stierf op 27 november 1899. Hij liet nog een verzameling uitzonderlijke gedichten na die in 1901 postuum als zijn Laatste Verzen werden gepubliceerd.
Links[odis], [wikipedia], [dbnl]
NaamHansen, Constant Jacob
Datums° Vlissingen, 04/10/1833 - ✝ Brasschaat, 14/04/1910
GeslachtMannelijk
Beroepletterkundige; bibliothecaris
BioGeboren in 1833 uit een Deense vader en een Zeeuwse moeder verhuisde Hansen met de familie in 1835 naar Antwerpen. Na het lager onderwijs en enkele jaren atheneum werkte hij zich op als boekhouder, journalist, leraar, vertaler en adjunct-stadsarchivaris tot uiteindelijk hoofdbibliothecaris van de stad Antwerpen. In 1886 werd hij lid van de toen net opgerichte Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Ondertussen had hij zich door de beschrijving van een reis in Noord-Duitsland en Denemarken (1860), door een bloemlezing en door journalistieke bijdragen, lezingen en voordrachten bekend gemaakt in Vlaanderen als promotor van de Scandinavische cultuur en vooral als leider van een ‘Aldietsche beweging’, die een taalkundige toenadering tussen het Nederlands en het Nederduits of ‘Platduits’ beoogde door middel van een gemeenschappelijke spelling. Dit bezorgde hem overigens heel wat kritiek. Hij slaagde er wel in om in Vlaanderen belangstelling te wekken voor de Nederduitse dialecten en cultuur.
Links[wikipedia], [dbnl]
Relatie tot Gezellecorrespondent; lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde
NaamStevin, Simon; Stevijn
Datums° Brugge, 1548 - ✝ Den Haag of Leiden, 1620
GeslachtMannelijk
Beroepnatuurkundige; wiskundige; ingenieur
BioSimon Stevin was een belangrijk natuurkundige, wiskundige en ingenieur afkomstig uit Brugge. Hij was ook één van de grondleggers van wetenschappelijke en technische woorden in de Nederlandse taal.
Links[wikipedia]
Relatie tot Gezelletaalonderzoek Gezelle
Naamde Bonald, Louis Gabriel Ambroise; vicomte de Bonald
Datums° Millau, 02/10/1754 - ✝ Millau, 23/11/1840
GeslachtMannelijk
Beroeppoliticus; auteur; filosoof
VerblijfplaatsFrankrijk; Duitsland
BioLouis de Bonald was een voorstander van de absolute monarchie. Hij was afkomstig uit een adellijke familie van juristen. Hij werd burgemeester van Millau in 1785 en voorzitter van de revolutionaire volksvergadering in 1790. Hij nam ontslag wegens onenigheid over de eed die de priesters na de Franse revolutie moesten afleggen en emigreerde naar Duitsland (Heidelberg, Konstanz). Zijn ideeën werden meer en meer reactionair (anti-revolutionair) wat zich o.m. uitte in zijn Théore du Pouvoir politique et religieux dans la société civile (1796). Tijdens het Directoire keerde hij terug naar Frankrijk en schreef er nog vele politiek-religieuze werken in ultramontaanse zin. In 1816 werd hij benoemd tot lid van de Académie française.
Links[wikipedia]
NaamAlbrecht VII van Oostenrijk
Datums° Wiener Neustadt, 15/11/1559 - ✝ Brussel, 13/07/1621
GeslachtMannelijk
Beroepaartshertog; vorst
VerblijfplaatsSpanje; Portugal; Zuidelijke Nederlanden
BioAlbrecht VII, aartshertog van Oostenrijk en vorst van de zuidelijke Nederlanden, was de vijfde zoon van keizer Maximiliaan II van het Heilig Roomse Rijk en van Maria van Spanje. Hij werd geboren in Wiener Neustadt op 15 november 1559 en groeide op aan het Hof van Filips II. In 1577 werd hij kardinaal en aartsbisschop van Toledo en in 1581 onderkoning van Portugal. Door zijn huwelijk met Isabella, dochter van Filips II, kreeg hij met haar de Nederlanden (akte van afstand in 1598) en vestigde zich op de Koudenberg in Brussel. Samen met zijn vrouw was hij een vurig verdediger van de contrareformatie. In 1600 verloor hij de slag bij Nieuwpoort tegen de ‘opstandelingen’ uit het Noorden, maar in 1604 heroverde hij met de hulp van Spinola Oostende. Hij sloot vrede met de Noordelijke Nederlanden in 1609 (Twaalfjarig Bestand 1609-1621). Hij overleed kinderloos in 1621, waardoor de Zuidelijke Nederlanden opnieuw onder Spaans bestuur (Filips IV) kwamen met Isabella als landvoogdes.
Links[wikipedia]
NaamVan Nassau, Maurits; Prins Maurits
Datums° Dillenburg, 14/11/1567 - ✝ Den Haag, 23/04/1625
GeslachtMannelijk
Beroepstadhouder
VerblijfplaatsDuitsland; Nederlanden
BioZoon van Willem van Oranje, prins van Oranje en graaf van Nassau. Op zijn achttiende werd hij stadhouder van Holland en Zeeland en vijf jaar later, in 1590, van Gelderland, Overijssel en Utrecht. Tussen 1588 en 1598 boekte hij, samen met raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt, heel wat overwinningen tegen de Spaanse bezetter, maar nadien, o.m. door onenigheid met Oldenbarnevelt, keerden vaak de kansen, vooral tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621).
Links[wikipedia]
NaamSchiller, Johann Christoph Friedrich
Datums° Marbach am Neckar, 10/11/1759 - ✝ Weimar, 09/05/1805
GeslachtMannelijk
Beroeptoneelschrijver; dichter; filosoof
VerblijfplaatsDuitsland
BioFriedrich Schiller deed zijn studies in de rechten en de medicijnen en werd chirurgijn in Stuttgart. Door revolutionaire ideeën in ongenade gevallen vluchtte hij weg uit Würtenberg en begon een zwerftocht over Mannheim, Weimar, Leipzig en Dresden. In 1788 werd hij benoemd tot professor in Jena en in 1794 ontmoette hij Goethe, wat een blijvende indruk op hem naliet. In 1799 trok hij terug naar Weimar waar hij overleed op 9 mei 1805. Onder zijn belangrijkste toneelstukken zijn te vermelden Die Räuber, Wallenstein, Maria Stuart en Wilhelm Tell.
Naamvan Oranje, Willem; Willem de Zwijger; Vader des Vaderlands
Datums° Dillenburg, 24/04/1533 - ✝ Delft, 10/07/1584
GeslachtMannelijk
Beroepstadhouder; raadsman
VerblijfplaatsNederland; Duitsland
BioWillem Van Oranje erfde als elfjarige het prinsdom Orange in Frankrijk (vandaar de naam) en een aantal bezittingen in de Nederlanden. Hij werd opgeleid aan het Hof van Keizer Karel in Brussel en werd bij diens dood in 1555 raadsman van Filips II en diplomaat. Hij ontving zijn benoeming tot stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht en kwam in 1559 in oppositie met Filips II. Hij vlucht in 1567 naar Duitsland en in 1573 werd Willem protestant (calvinist). Hij trok ten strijde tegen de hertog van Alva. Tijdens zijn laatste levensjaren werd de hertog van Parma zijn geduchtige tegenstander. In 1581 zwoeren de Staten-Generaal, Filips II af als koning in de Plakkaat van Verlatinghe. Willem van Oranje werd in1584 vermoord te Delft.
Links[wikipedia]
NaamSpinola, Ambrogio
Datums° Genua, 1569 - ✝ Castelnuovo Scrivia, 25/09/1630
GeslachtMannelijk
Beroepmilitair strateeg
VerblijfplaatsItalië
BioAmbrosio Spinola was een generaal, bedrijvig in de Zuidelijke Nederlanden. Hij werd geboren in Genua in 1569. In het begin van zijn militaire loopbaan werd hij door Filips III naar de Nederlanden gestuurd om een expeditie naar Engeland voor te bereiden. Hij kreeg het bevel over de troepen die het door de Verenigde Provincies bezette Oostende sinds 1601 belegerden en slaagde er in 1604 in de stad te heroveren. Hij werd daarom door de aartshertogen Albrecht en Isabella belast met het opperbevel van de Spaanse troepen als opvolger van Mendoza. Spinola behaalde enkele grote militaire successen en bereidde mee het Twaalfjarig Bestand voor (1609-1621). Tijdens het Bestand vocht hij vooral in Duitsland. Na de dood van Albrecht in 1621 werd hij de voornaamste raadgever van Isabella. Maar na de inname van Breda keerden de krijgskansen en hij vertrok in 1628 terug naar Spanje. In 1629 werd hij uiteindelijk gouverneur van Milaan en overleed het jaar daarop in Castelnuovo Monferrato (bij Milaan) op 25 september 1630.
Links[wikipedia]

Naam - plaats

NaamBrugge
GemeenteBrugge
NaamBrussel
GemeenteBrussel
NaamOostende
GemeenteOostende
NaamRoeselare
GemeenteRoeselare
NaamLingen
NaamGroenlo (Grol)
NaamRheinberg
NaamOldenzaal
NaamWeimar

Naam - instituut/vereniging

Naamkleinseminarie Roeselare
BeschrijvingHet klein seminarie werd opgericht onder het Frans bewind en herstartte officieel in 1830 als bisschoppelijk college. In 1846 werden de Latijnse klassen aangevuld met een handelsafdeling Saint-Michel, waaraan ook een lagere basisschool verbonden was. Dit Sint-Michielsinstituut fungeerde als een voorbereiding op de humaniora. Het klein seminarie trok heel wat katholieke leerlingen uit Engeland en Ierland aan. In 1849 werd hiervoor een aparte Engelse afdeling opgericht. Vanaf hetzelfde jaar werd ook een filosofieafdeling ingericht als voorbereiding op de priesteropleiding. Gezelle volgde er secundair onderwijs van 1 oktober 1846 tot 19 augustus 1850. Vanaf 21 maart 1854 tot 21 augustus 1860 kwam hij er terug als leerkracht. Zijn eerste drie bundels waren nauw verbonden met deze periode. Ook nadien hield hij een intens contact met zijn oud-leerlingen.
Datering1830
Links[odis], [wikipedia]

Titel - ander werk

TitelLettres inédites de Pierre-Paul Rubens
AuteurRubens, Peter Paul ; Gachet, Émile
Datum1840
PlaatsBruxelles
UitgeverHayez
TitelGeschiedenis der regering van Philips den Tweede, Koning van Spanje
AuteurPrescott, William ; Huberts, W. J. A.; Brill, W. G.
Datum1860-1862
PlaatsZutphen
UitgeverJ.A. Willemsen
TitelReisbrieven uit Dietschland en Denemark van C.J. Hansen
AuteurHansen, C.J.
Datum1859
PlaatsGent
UitgeverVan Doosselaere
TitelIris. Bloemlezing op het gebied der romantiek en wetenschap
Datum1858-1862
PlaatsUtrecht
UitgeverJ.G. Andriessen
TitelDe Gids (periodiek)
AuteurPotgieter (red. )
Datum1837-
PlaatsAmsterdam
UitgeverG.J.A. Beyerinck; P.N. van Kampen
Links[wikipedia]

Titelxx/xx/1860, Roeselare, Josephus Albertus Alberdingk Thijm aan Guido Gezelle
EditeurRik Van Gorp; Publicatie
Wetenschappelijke leidingEls Depuydt
Partners Openbare Bibliotheek Brugge (Guido Gezellearchief); Centrum voor Teksteditie en Bronnenstudie (Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal en Letteren); Instituut voor de Studie van de Letterkunde in de Lage Landen (ISLN) (Piet Couttenier, Universiteit Antwerpen); Guido Gezellegenootschap
UitgeverGuido Gezellearchief, KANTL/CTB
Plaats van uitgaveBrugge, Gent
Publicatiedatum2022
Beschikbaarheid Teksten en afbeeldingen beschikbaar onder een Creative Commons Naamsvermelding - Niet Commercieel licentie.
DisclaimerDe editie van de Guido Gezellecorrespondentie is het resultaat van een samenwerkingsproject met vrijwilligers. De databank is in opbouw, aanvullingen en opmerkingen kunnen gemeld worden aan els.depuydt@brugge.be.
Meer informatie over het vrijwilligersproject is te vinden op gezelle.be.
CiterenEen brief kan worden geciteerd als:
[Naam van editeur(s)], [briefschrijver aan briefontvanger, plaats, datum]. In: GezelleBrOn, Wetenschappelijke editie van de correspondentie van Guido Gezelle. [publicatiedatum] Available from World Wide Web: [link].
VerzenderAlberdingk Thijm, Josephus Albertus
OntvangerGezelle, Guido
Verzendingsdatumxx/xx/1860
VerzendingsplaatsRoeselare (Roeselare)
AnnotatieLocatie origineel is onbekend: brief is enkel in gepubliceerde versie beschikbaar.
Gepubliceerd inWestenbroek, J. J. M. Een niet gepubliceerde brief van Gezelle aan J. A. Alberdingk Thijm. - In: Gezelle-kroniek (Kapellen): (1964) 2 (apr) 118-128. p. 120-121. Tekst van brief d.d. 4 maart 1861; p. 125-128 Bijlage: Egbertus Negovagus (pseud. van J. A. Alberdingk Thijm). Nederlandsche taal en volksgeloof: aan prof. Guido Gezelle in het Seminarie te Rousselaere Eerder verschenen in: Dietsche Warande. - Jrg. 5 (1860) p.521-524
Fysieke bijzonderheden
Staat volledig
Bewaargegevens
Bewaarplaatslocatie origineel onbekend
ID Gezellearchieflocatie origineel onbekend
Bibliotheekrecordhttps://brugge.bibliotheek.be/detail/?itemid=|library/v/obbrugge/gezelle|26004
Inhoud
IncipitMet vreugde verneem ik,
Tekstsoortbrief
TalenNederlands
De tekst werd diplomatisch getranscribeerd, en aangevuld met een editoriale laag.
De oorspronkelijke tekst werd ongewijzigd getranscribeerd; alleen typografische regeleindes en afbrekingstekens, en niet-betekenisvolle witruimte werden genormaliseerd.
Auteursingrepen in de tekst (toevoegingen, schrappingen), en latere redactie-ingrepen (schrappingen, toevoegingen, taalkundige notities) door de lezer werden overgenomen en expliciet gemarkeerd.
Voor een aantal tekstfenomenen werden naast de oorspronkelijke vorm ook editeursingrepen opgenomen in de transcriptie: oplossingen voor niet-gangbare afkortingen en correcties voor manifeste fouten. Daarnaast bevat de transcriptie editeursingrepen ter verbetering van de leesbaarheid (toevoegingen, reconstructies) of ter motivering van transcriptie-beslissingen (aanduiding van onzekere lezingen, weglating van onleesbare tekst). Alle editeursingrepen worden expliciet gemarkeerd.