Twee – drij aanmerkingen op Loquela, n° 11. 1887[1]
Wat de Westvlaamsche "fuk" (blz. 84) heet, hoorde ik in Klein-Brabant “een kegge” .o. noemen; ook nog “een krete” m. (met zachtlange e).
Voor ‘t Westvlaamsche “geuving” (blz. 84) wordt rond Leuven algemeen “geufken” verkleinwoord van “geuf” gebruikt. Zie Schuerm. 153.
In verband met “krekelijk” (blz. 86) hoort men in Klein-Brabant het werkwoord “krekelen” ook bij Schuermans te vinden blz. 291.
Voor het “vandegen” blz. 88, zeggen wij Brabanders (Klein-Brabant) algemeen vandeegen, somtijds ook herd. Zie ook Schuermans Blz. 773.
Eene “geknobbelde” raap is eene die knobbels heeft, eene met wratten op (1); die rapen hebben voor eigenschap dat zij heur niet lang houden.[2]
Uwe spreuke van Thielt “Als ‘t moet kwâlijk uitvallen enz.” die ik hierwaarts nooit en hoorde, deed mij op eene van[3]
(1) “Wrat” (zie woordenboeken) langs onze kanten “wet” uitgesproken met korte zware e, voortskomend door letterverspringing van wrat = wret = we(r)t = wet. In vele andere gevallen valt de r dus weg.p2deze kanten peinzen: Waar een oneffen woord is geweest, hoort ge somtijds wel zeggen: Ik heb nog liever met nen uitvaller te doen (iemand b.v. die scheldwoorden of onaangename woorden niet zal verzwijgen, maar in eene eerste gramschap al gelijk naar den kop smijten), dan met nen monker (zie monken. Schuermans). = De eerste vergeet gemakkelijker; de tweede onthoudt langer.
Ziehier nog eenige andere die ik ter loops opteekende, en u opzende voor ‘t geen zij weerd zijn:
- ‘t Is mis, zei de mol, en hij wroette op nen steen.
- Hij stond daar zinnen te rapen: hij wist niet wat doen.
- Hij is wedde omdat alles goed gaat = hij is tevreden, hij is in zijnen stek.
- Verwurgd hooi = half droog hooi.
- Hij redeneert gelijk een vorsch die herberg houdt.
- Hij zit gelijk eene hen op nen pier.