<

1918-12-02 (1 bericht)

> | Eenige dagen later.
Al mijn dierbaren uit het leger zijn teruggekeerd. In vele familiën is het niet zoo: de krijg heeft leemten in de groepen geslagen, heeft vele dorpen verwoest.
Nevele, mijn geboorteplaats, is erg toegetakeld, het huis mijner grootouders, het huis waar mijn zuster Rosalie stierf, is schier gansch verwoest, naar verluidt. De toren ligt op 't kerkhof, ook de omliggende dorpen van Landegem en Vosselaere hebben veel, en onherstelbaar geleden. De mooie kerk in deze laatste kleine gemeente, dagteekenend van de 12de eeuw, met haar achthoekigen, zes en vijftig meter hoogen toren ligt in gruis. De legende wil, dat zij door de Tempelheeren gebouwd is niet met mortel maar bij middel van roggebrood. Het dorp Meigem bestaat schier niet meer.
Echter niet alleen stoffelijke schade is te betreuren: ook in de harten der menschen heeft de krijg veel goeds verdelgd, woeker en bedrog heerschen algemeen. Gruwzaamheid, vrees en lafheid vervangen moed en naastenliefde.
Een feit — volkomen waar — heeft mij bijzonder getroffen: Nevele ligt op de vaart van Deinze naar Schipdonck. De Duitschers hadden het dorp nog niet verlaten maar zich achter de brug — nog niet opgeblazen — teruggetrokken.
Vier mitrailleurs waren in de Thieltstraat achtergelaten. Deze moesten de eerste vijandelijke verkenners beschieten. Ze waren gelogeerd in het huis mijner overleden zuster, [360]
[360]Pauline Loveling, echtgenote van de fabricant Louis Buysse.
dat door hare kinderen nog open gehouden wordt. Beleefde jongens, de een vooral, een dikke, die een joviaal karakter had en steeds bereid was de meiden hulpvaardig te zijn.
Toen het dorp en ook de fabriek mijner verwanten, aldaar, deels in den oorlogsbaaierd waren te gronde gegaan, de bewoners schier alle gevlucht, toen geen der overgeblevenen zich voortaan buiten 't huis dorst wagen, lagen ze achter de vijf treden hooge straatstoep op loer naar de eerste patroeilje der geallieerden, die uit het naburig dorp Poesele te verwachten waren.
Langs de achterdeur kwamen twee fransche soldaten binnen. Ze hielden den vinger op den mond. Wat zagen ze er uit! Heelemaal druipend nat. Ze waren over 't land van den Borrelwal door de omheining gebroken, en daar de brug over de Poucquesbeke, welke den tuin in twee verdeelt, niet meer bestond, hadden ze tot aan schouderhoogte door 't water gewaad.
De een vroeg fluisterend aan de jongste meid, die wat Fransch kent, of ze langs de fabriek — ze moesten wel weten, waar ze zich bevonden — op de straat konden geraken.
Ze wees het hun, door hetgeen vroeger de poort en nu een open hol was. De schuilplaats der loerenden moest hun ook verklikt wezen. Ze slopen geruischloos naar de mitrailleurs, zonderdat deze met hun machiengeweren, gereed geschouderd, iets merkten of het hoofd omwendden.
Ze schoten op de vier hun geweren af, en trokken de stoeptrappen op en binnen het huis, dat nooit had mogen gesloten zijn sedert de bezetting.
"Ga kijken," zei er een onverschillig tot de meiden: "twee zijn er dood, twee bijna, ze zullen u geen kwaad meer doen," en daarop lachten ze.
De meisjes dorsten niet.
De Fransche soldaten daalden weder de trappen af en verdwenen in de straat.
Jammerkreten werden hoorbaar... er leefden er dus nog! En toch draalden degene wier hulp werd ingeroepen.
Eindelijk voor schemeruur waagde de jongste het tot aan een kamerdeur te gaan, door het gat van een gebroken ruit het hoofd te steken en neer te kijken.
Ze zag hen liggen: twee roerlooze gestalten over elkaar gevallen, waar van onderen, thans geronnen bloed gezijpeld was; een nog levende aan de slapen gewond en met afgeschoten knieschijf; de vierde de vroolijke dikke... ach, een vreeselijk schouwspel: langs den rug was hij getroffen, op zij gezonken en de klomp van zijn ingewanden lag lillend nevens hem op de straatsteenen uitwijdend.
Ontzet vluchtte het meisje weg.
Buren hebben gezien, dat vervolgens aankomende soldaten — geallieerden dus — de erbarmelijke groep bemerkend, eenige stappen naderden, met de kolven van hun geweer op de overledenen en de levenden stampten, hun een schop gaven of met de bajonnet een steek toedienden.
Het geklaag houdt aan, geen bijstand wordt verleend; de meiden halen geen dronk water, al roept een verzwakkende stem steeds "Wasser, Wasser" en een andere wat als "Mutter, Mutter" klinkt. Ze durven niet buiten gaan.
Het geleek, vertelden ze later, op het gejank van opgesloten jachthonden, dat akelig smeeken, luid weergalmend in de stille donkerte van den langen nacht, zonder genade, zonder iemands erbarming op het uiterst noodgesmeek.
In den vroegen morgen is het uit met hen. Ze liggen beide ook dood, nat in hun grijze uniformen op de natgeregende straatsteenen.
Ze worden niet begraven, ten minste twee hunner, die ter plaats bleven liggenoorsp.: ligen gedurende verscheidene dagen niet, totdat de ontbinding hinderlijk is. Dan zijn ze door belgische of fransche soldaten naar den tuin gesleept en aldaar in een ondiepen put gegooid en met wat aarde bedekt. Een stok staat op de plek, waaraan hun medaillekens in den wind bengelen.
Ze zullen ontgraven en op het kerkhof gelegd worden en hun eenzelvigheidsbewijzen zullen de gezagvoerders van 't vierde leger in Duitschland krijgen, zoo dra er mogelijkheid toe bestaat.
Daarvoor zal wel de Nevelsche familie zorgen.
Alzoo iets doet de woede van het volk, dat toch zooveel geleden heeft en in het uitoefenen van gruwzame wederwraak verlichting zoekt.
Dat doet de oorlog, die bij onbeschaafden slechte gevoelens op wekt, zoudt ge geneigd zijn te denken. Maar bij dezen niet alleen, alle standen zijn er van aangetast: ik heb voorname dames gezien met een champagne beker Heidsieck tusschen de witte glacé vingeren, in keurigen tailleur, de fijne bottientjes vooruitgestoken op een Smyrnasch tapijt, waarvan eene, blozend van fierheidsheil, vertelde dat haar teruggekeerde zoon voor zijn part wel vijfendertig Duitschers had gedood. Ik heb gehoord, dat die dames juichten en bemerkt, dat er eene haar roomer neerzette om in haar handen te klappen.
"Het is verschrikkelijk," kon ik niet nalaten te zeggen.
"Een geval van wettelijke zelfverdediging," sprak de moeder naar mij toegekeerd.
"Wij weten 't; maar dat juist is het verschrikkelijke er van, de toestand, die zulks vereischt is het. Ge zoudt er bij weenen van wereldsmart."
Ik heb in dat zelfde gezelschap, tijdens dat zelfde bezoek, nog iets ergers bijgewoond, weerzinwekkend, dit: de slechte vrouwen, welke met de Duitschers liepen, worden op de straat door de soldaten der verbondenen aangepakt, hun haar afgesneden en een herkenningsstempel op de wang gedrukt. Er werd ter plaats verteld, dat eene dezer 's avonds te voren in eene kroeg was medegesleept, ook het haar afgesneden, naakt ontkleed, met smeerig roet was zwartgemaakt en aldus in de nachtkoude de straat was opgejaagd.
De dames lachten giechelend, jubelden, vonden het een goede grap... Helaas, helaas! Welke geestestoestanden!
Van geen enkelen ingekwartierden heb ik te klagen gehad. Wel was het lastig voor de meid: ongewaarschuwd kwamen er aan om 1 uur in den nacht, om 3 uur, tot om half 5 in den morgen. Soms moesten ze drie, viermaal aanbellen, voordat ze wakker werd. Ze gingen 's avonds uit, kwamen laat in. Ze moest de deur openen, daar ze eerst, op hun beleefde aanvraag er naar, geen sleutel kregen. Dat kon niet aldus. En toen ze er een hadden, kwamen ze zoo voorzichtig thuis, dat het slot nauw hoorbaar reutelde en hun stappen langs de trap schier tot het onhoorbare gedempt waren. Ze namen hun maaltijden in den mess der officieren en dankten bij het henengaan voor goed onthaal, alles na hun vertrek onaangeroerd en onbeschadigd latend. [361]
[361]Hierna ontbreekt minstens één blad van het manuscript, misschien meer.
sissen, als we vrij zullen mogen uitgaan, zonder het bekommerd tasten in den zak, of we onze eenzelvigheidskaart niet hebben vergeten; als we zonder pasport buiten de grenzen der stad zullen kunnen wandelen, en geen slenterende, binnenrukkende of opmarcheerende soldaten meer zullen zien en hun schallende instrumenten, hun trommels en fluiten niet meer moeten hooren.
En nu is het aldus. De stad heeft haar gewoon uitzicht met dit verschil, dat overal in plaats van pingehelmde Feldgrauen, kakibruine krijgers rondlopen met een eigenaardige muts op het hoofd.
Wij bezitten de vooruitziende begaafdheid niet om onze toekomstige indrukken te voorspellen, we beheerschen ze niet, ze beheerschen ons. En wonderbaar genoeg: de vrede en de persoonlijke zekerheid komen nu voor als het natuurlijkste van de wereld, en ofschoon nog veel te verduren en te ontberen valt, schijnt het bijna, als of er nooit noch angst noch gevaar had bestaan.
Een laatste naklank uit den tijd van 't schrikbewind: na het vertrek der bezetting uit Gent, zijn in de oude casematen [362]
[362]'Casemate' (Fr.): onderaards bomvrij gewelf.
van de forteres in het Park niet min dan vijf en negentig opgesloten lijken van soldaten in ver gevorderden staat van ontbinding gevonden.
Men verliest zich in gissingen, aangaande het geval: zijn ze een natuurlijken dood gestorven, aldaar gebracht in afwachting der begraving, zijn ze in de ontreddering des aftochts vergeten of opzettelijk achtergelaten? Waren het muiters, welke weigerden naar het front te vertrekken, aldaar doodgeschoten, of zijn ze verhongerd, in hun afgezonderde spelonken, waaruit geen klacht tot de levenden opklimmen kon?...
Einde.
Virginie Loveling.
Gent 2 december, '18.
<
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1918
<<december
ZoMaDiWoDoVrZa
1234567
891011121314
15161718192021
22232425262728
293031    
       
logo CTB