'T is mij een eere dat ik U dezen laatsten, schoonen naam geven durf. Durf en mag, wijl Gij zelve mij alzoo voorgaat. Eerweerde Vriend! dus - Ik breng U bij dezen mijnen herteliksten dank voor uwen laatsten brief en voor uwe briefkaarte[1] waarin ik zoo uitgebreiden antwoord mocht vinden op mijne vragen[2] aangaande 't vlaamsche oorijzer[3] Alles wat Ge mij daarvan mededeelt, is voor mij in hooge mate belangrijk. Ik ben zelden weer verwonderd geweest dan juist nu bij 't lezen van uwe beschrijving van den ouden hoofdtooi der vlaamsche vrouwen. Dat had ik nooit kunnen denken dat in Vlaanderen het oorijzer, dat typische kenmerk van oud-germaanschen, van oud-frieschen volksaard, nog tot op d'helft dezer eeu in stand gebleven was.
De metalen beugel die van oor tot oor rondom het achterhoofd der vrou sluit, en die aan d'uiteinden voorzien is van gouden knoppen die ter weerszijden van d'oogen der vrou uit haar kanten muts te voorschijn komen, is inderdaad niets anders dan het oude oorijzer, in typischen, ouden form. Merkweerdig dat de vlaamsche vrouen aan p2dien beugel niet den naam van oorijzer geven. Intusschen - in Zeeland (dat is op de zeeuwsche eilanden) waar alle boerinnen eveneens zulke smalle hoofdbeugeltjes onder hare mutsen dragen, is evenwel de naam oorijzer ook niet in gebruik. Die naam gaat in Holland niet verder zuidwaarts dan de Maas, ofschoon de zaak in geheel 't Overmaassche land in volle gebruik is. Wat Gij de priem noemt, namelik niet het oorijzer, maar de smalle gouden halve beugel, die dwars over 't voorhoofd loopt (links bij de maagden, rechts bij de vrouen in Noord-Holland), heet in Friesland en Holland de naald, voornaald, voorhaarnaald, pootheerneeld (zie bl. 21, regel drie van beneden, van mijn opstel: "de kleederdracht der Friesinnen."[4]). Maar in zeeland heet deze priem of naald, de plate (met blatende a[5]). Alzoo naald in Friesland en Holland = plate in Zeeland = priem in Vlaanderen. Oorijzer en priem moeten niet verward worden. Wijl in Zeeland en in 't overmaasche Holland de smalle oorijzerbeugel, even als in Vlaanderen, in den onderrand van de ondermuts vastgenaaid wordt, en dus niet in 't oog blinkt, gelijk de hollandsche en friesche oorijzers wel doen, zoo is de naam daarvan verloren gegaan. De knoppen of stukken van goud, aan d'uiteinden van den beugel, die vrijelik buiten de muts uitsteken, loopen echter wel in 't oog, en dus is de naam daarvan in Zeeland op den geheelen beugel, op het geheel oorijzer overgegaan: pars pro toto. Men zegt in Zeeland, althans op 't eiland Zuid-Beveland: "stikken" in plaats van oorijzer. "Wat stae-je die stikken goed!" b.v. - Denkelik is het in Vlaanderen ook zóó.
Een klein rond, zwart zijden mutske, rondom glad om 't hoofd sluitende, zonder eenigen tip, dat heet nu in Friesland een tipmuts. Zulk een vlaamsche tipmuts p3als Gij mij nu beschrijft, is in geheel Friesland en Holland onbekend. De kanten floddermuts, over 't oorijzer heen, vervangt hier de plaats van de vlaamsche tipmuts. Lijkwel en is 't onderscheid tusschen de vlaamsche tipmuts en de friesche floddermuts niet zoo groot als het schijnt. Als de vlaamsche tipmuts achterste voor op het hoofd wordt gezet, verkeerd, met de tip achter in den nek der vrou afhangende, dan moet zij de grootste overeenkomst met de friesche floddermuts vertoonen.
Ik kan U niet genoeg zeggen hoe grooteliks ik verrast ben geweest over alles wat Ge mij aangaande deze zake gemeld hebt. Ik had mij namelik de vlaamsche vrouen als zoo gantsch en gaar[6] verfranscht voorgesteld, dat er onder haar geen sprake meer was van een volkseigene kleederdracht, maar dat allen met iver "la mode de Paris" volgden. Nu ik weet, dat ze nog voor een halve eeu en korter, misschien hier en daar nog wel heden ten dage zulk een eerbare en degelike, schoone en eigene kleederdracht hadden en in eere hielden, zijn ze zeer in mijne achting gerezen. En dan oorijzers in Vlaanderen! Wie had dat hier ooit kunnen denken. Onbekend maakt onbemind, zegt ons spreekwoord. Het vlaamsche volk, zoo als ik het nu meer en meer door U en andere degelike, achtbare mannen leer kennen, acht ik hoe langer hoe meer. Het is jammer dat het eigenlijke volk in Noord- en Zuid-Nederland (de voornamen en grooten der wereld meen ik niet) over en weêr zoo weinig met elkander bekend is. Uit nadere bekendheid moet zonder twijfel nadere en meerdere waardeering volgen. Ik zelve ben een voorbeeld van d'onachtzaamheid die Vlamingen en Brabanders aan den eenen, Friesen en Hollanders aan den anderen kant elkander toedragen. Want ik heb zeer veel gereisd, in alle landen p4bijna van 't beschaafde Europa en heb zeer vele steden bezocht, van Italien tot Denemarken, en ook in Asien en Afrika. Wel driemaal ben ik heen en terug geweest naar Oost-Indien, als scheepsdoctor[7] Maar in Vlaanderen en heb ik nog geen voet gezet; van Belgenland en ken ik maar Antwerpen en Brussel, Luik en Namen. Intusschen, ik wil die schade inhalen. Gent en Brugge en Duinkerken, en 't land daar omheen wil ik leeren kennen. Mijn herte trekt me over de Schelde. Maar wanneer zal dat zijn? Ik weet het nog niet, dit jaar denkelik nog niet.
Uw antwoord op mijne mededeeling[8] dat ik een geus[9] ben met hart en ziel, deed mij deugd. Ach! er zijn zoo vele schotjes tusschen menschen en menschen; ik mag die zoo geerne omtrappen, of anders er over heen den man aan den anderen kant vriendelik groeten en den vriendenhand bieden. Maar 'k hield het voor mijn plicht U te waarschuwen, wie de man was dien Gij "vriend" noemdet. Intusschen, Gij moet U ook geen verkeerde voorstelling maken. Het schijnt, te oordeelen naar alles wat ik er van in de nieuwstijdingen leze, dat gijlieden er in Vlaanderen een feller soort geuzen op na houdt, dan wij hier zijn. Wij en kennen hier niet zoo fellen haat, zoo scherpen strijd. Neen - maar de vrijheid die we voor ons zelven eischen, eischen en nemen, die gunnen, ja gunnen en geven wij ook geerne aan onze tegenpartij. En anders en waren wij geen rechte vrijzinnigen, maar beroerders van den gemeenen vrede des vaderlands. Ik ben uw vijand niet, eerweerde! Uw tegenstander wel in 't godsdienstige[10] en staatkundige; en een eerlike tegenstander, hoop ik. En is U een eerliken tegenstander niet liever dan een valschen vriend? Maar wij zullen vrienden zijn, en niet gedenken wat ons scheidt, wel wat ons vereent! - Zoo zij't. -p5p2.Om nu nog eens op d'oorijzers terug te komen. Alles wat Gij aangaande deze zake nog later zoudt kunnen te weten komen, verzoek ik U mij te willen meêdeelen, bij gelegenheid. Al is 't nog zoo gering, voor mij heeft het groote weerde. Als Gij weer eens te midden uwer verwantschap zult zijn tot Brugge, dan gedenk mijner weetgierigheid nog eens, en zie eens rond of men nog heden ten dage in 't Brugsche Vrije[11] oorijzers en priemen draagt. En moet ik die mededeeling in uwen brief alzoo opvatten, dat men ook nog in 't Land van Waes[12] oorijzers draagt? -
Te oordeelen naar de bereidwilligheid waarmede Gij mijne vragen beantwoord hebt, meen ik te mogen vooronderstellen dat die oorijzer-kwestie U zelven ook niet ten eenenmale onverschillig is. Daarom, en dewijl ik geene overdrukken meer heb van het opstel[13] dat ik eens over het oorijzer schreef, en U die aan te bieden - daarom wil ik U in deze week een jaargang zenden van het tijdschrift waarin dat opstel een plaats vond. Namelik te leen, mijn vriend! ter lezing. Na verloop van zes weken, of eer, zal ik het weer van U terug verwachten. Ik hoop dat U dit genoegen mag doen, en dat Gij door de lezing van mijn opstel, te meer overtuigd zult worden van de belangrijkheid dezer oorijzer-kwestie. Hoe na, na verwant, hoe geheel één, oorspronkelik, is toch het vlaamsche, hollandsche en friesche volk. Hoe is het toch te verklaren dat wij in één hoofdpunt (althans de lieden beschouwen het als een hoofdpunt) zoo grooteliks verschillen?
Ongetwijfeld is het landvolk rondom Brugge van frieschen, zoo niet van zuiveren, dan toch van ge-p6mengd frieschen stam. Dat blijkt me ook uit uwe mededeeling aangaande juk en emmers der brugsche melkmeiskes. Dat is ook rein friesch model en typisch friesch tevens. Juist zoo geschiedt het in Holland en vooral in Friesland. Maar in Gelderland en Brabant waar het volk van frankischen en saksischen stam is, brengt men de melk in groote koperen kannen, op een ezelwagentje geplaatst, ter markt. Ook aan dat onderscheid, even als aan zoo vele anderen, erkent men of het volk frankisch, saksisch of friesch is. Ge zijt Gij een scherpe opmerker, dat U deze bizonderheid ook niet ontgaan is. - Klinkt U 't woord oorijzer zoo moeilik om uit spreken? De Hollanders zeggen oor-eizer, maar wij Friesen oor-izer (de i van ici), zonder eenig bezwaar. Maar 't tongluie volk maakt het zich toch wat gemakkeliker en spreekt van iisder; ooriisder, wafeliisder, enz.
Vriendeliken dank voor uw nummer van Loquela[14] dat al weer recht belangrijk is, en door mij met groote erkentelikheid voor uwen stalen iver en groote geleerdheid gelezen is. Uitpurremen[15] is hier in Noord-Nederland zeer algemeen in de volkstaal als uitpurlen in gebruik. Is dit purlen niet oorspronkelik een met borrelen dat in onze volkstaal als burrelen, burlen luidt?
Februari heet in 't friesch Selle, Selle-moanne; en sille is in 't friesch wat drompel, drempel, dorpel in 't hollandsch is. 'T is het hoogduitsche Schwelle en tevens 't zelfde woord als de naam der (friso-saksische) stad Zwolle. Ons friesche volk meent dat Februari Selle heet, omdat men als dan als 't ware aan de drempel (sille) van 't voorjaar staat.
Voor ditmaal genoeg! en misschien reeds te veel naar uwen smaak.