'k Geloove dat gij mij daar te Gent iets opgehangen hebt dat van geen strooi en is. Hebbe ik wel verstaan, 'k zou moeten, geloove ik, Loquela uit de handen trekken van Jules de Meester, zoodat ik dan maar met Beyaert van Kortrijk te handelen en hebbe om alles te schikken. Of wilt gij misschien aleenlijk dat J. De Meester de uitgever blijve, mij de lijste der inschrijvers mededeele en dan met ons overeenkome over het deelen der winste. 'k En wete waarlijk geen nader bescheed. Doch moete ik u zeggen dat ik minst van al diene om die zake te beloopen, trouwens ik ben hier ter stede bestierder der St Donaasgilde wier leden de jongelingen zijn die ons collegie verlaten hebben en onder die leden, met wien ik toch moete wel staan, hebbe ik ten eerste eenen zekeren Th. Laureyns die hier te Brugge een hulphuis openhoudt voor J. De Meester en dan ten tweede de gebroeders van Nieuwenhuyse[1] met wier zuster J. De Meester getrouwd is. Zoo gij verstaat p2hoe lastig dat werk voor mij zijn moet.
En zoudet gij niet beter doen eens zelve naar J. De Meester te schrijven om dat alles te vereffenen. Eens dat de zaken geschikt zijn, wille ik geheel gemakkelijk dan alles op mij nemen dat gij begeert, maar die eerste loopingen, gij verstaat het, zijn voor mij bijzonderlijk, danig te ontzien, zooveel te meer dat J. De Meester mij niet en moet erkennen als handelende in uwen naam en met al het gezag dat gij zoudet kunnen doen gelden.
Als ’t u belieft een woordeke daarover en hoe eer hoe beter, want de kwijtbrieven moeten uitgezonden worden.
'n Heeft de eerw. Heer Demonie u niet gesproken van 't woord hèselen? Dat woord is ongetwijfeld niet eerselen maar het welbekende heiselen.