Hier volgt hetgene ik gevonden heb over g-hermen[1]
Aug. Fick: Wörterb. der indogerm. Sprachen, 2de uitgave, 1870 (Ik schrijve den artikel uit gelijk hij gaat en staat.)
KRAM, kramyati = müde werden, erschlaffen, ruhen.
Sanskrit klam, klam-ati, klâmyati und çram çrâmyati = müde werden, erschlaffen, ruhen. + κλάμαρος = schlaf, schwach, matt Hesych; ('t is te zeggen dat het woord bij Hesychius te vinden is) lateinisch clêment ruhig = sanskrit çrâmyant, klâmyant; althochdeutsch hirmju, hirmêm, mittelhochdeutsch hirme = ruhen, rasten; altnordisch (altnordisch) hruma = schlaff, schwach, matt werden.
Aloïs Vaníček: Griechisch-Latenisch etymolog. Wörterb., geeft κλάμαρος onder den wortel KAR = zerstossen, schlagen, treffen, p2maar alleenlijk tusschen haakjes op de volgende wijze:
KAR, = stossen, zerstossen enz.
κήλον . . . . κλάω . . . κλάδος . . . . κλάδ-αρό-ς = zerbrechlich, übertr. gebrochen, wollüstig, verliebt (κλάμαρός, κλάδαρός, άσθενής Hesych.) κλών . . . .
Den artikel van Vaníček over KRAM schrijve ik ook geheel uit, met de bemerkingen die erop volgen:
KRAM = ermüdet, schlaff, beunruhigt sein.
Sanskrit ÇRAM = müde, überdrüssig werden, sich abmühen; causativ müde machen, ermüden (PW, VII. 336.) - (PW betekent: Sanskrit-Wörterbuch. Herausgegeben von der kaiserlichen Academie. Bearbeitet von Otto Böhtlingk und Rudolph Roth. Theil I-VII. St. Petersburg. 1855-75.)
-clēm-en-s (ti-s) (Part. = Sanskrit çrāmjant-) = languescens1), gelassen, gelinde, mild, nachsichtig, gnädig; Clemens, clēment-ia = Gelassenheit; (clěm-) lěm-ŭr-es = die Geister oder Schatten der Verstorbenen, insbesondere insofern sie als ruhelos umherschweifend und Ruhe p3suchend gedacht werden, 2) übertr. Nachtgeister, nächtliche Schreckbilder (larvae nocturnae et terrificationes imaginum et bestiarum, Non. p.125. 15); lemur-ia = das Fest zur Sühne der Abgeschiedenen Seelen am 9 Mai.
1) Bechstein St. VIII. 351; (dat is Studien zur griech. und latein. Grammatik, herausgegeben von Georg Curtius. Band I-IX. 1868-1876. Leipzig, Hirzel); woselbst L. Meyer Vergl. Gr. II. 269 angeführt wird: clē-ment, clē aus clet = deutsch hold. — F(ick) W(örterb) 49 (daar staat hetgene ik uitgeschreven heb); anders ib. 1073: KAL = schlagen, brecken, biegen: clē-mens = gebrochen = mild (alzoo geeft Fick het inderdaad op in: Berichtigungen und Zusätze, bl. 1073. Hij zet onder denzelfden wortel κλά-μα-ρος, κλάω, κλημα enz., per-cello, cul-tro- (stam van culter) enz... germaansch Hil-di = Kampf, en hold.)
Schweizer-Sidler, K.Z., XIV 153 (dat is Zeitschrift für Vergleichende Sprachforschung von Dr Kuhn, Band I-XXIII. Berlin. Dümmler. 1852-1877): "sinnig und lautlich gerechtfertigt ist die Vergleichung (L. Meyers Vergl. Gr. II Bd, 1 Theil 1863) von clemens, deutschem huld u.s.f. mit Sanskritp4çrat in çrad-dadhāmi = credo."
-2) Grassmann. K.Z. XVI, 181.
Gij ziet dat er weinig overeenkomst is, en niet zonder reden. κλάμαρος zou ik gemakkelijk laten varen, en clemens nog gemakkelijker. Maar de vergelijking van Germaansch hirm- en Sanskrit çram- schijnt mij alleszins "sinnig und lautlich gerechtfertigt."
De vormen met -wouter en -bout(er) schijnen mij van langs om meer niet "lautgesetzlich" maar ontstaan door samenstellinge van flie-, vijv-, vijf-, vliege- enz... met een ander afzonderlijk bestaande woord. Het bestaan Koren-bout = libellula en charançon schijnt mij nogal een zeker bewijs te leveren. Ik zou wel ievers wouter willen vinden hebben met eenen voldoenden zin.
Het is mij onmogelijk eenen zekeren keus te doen tusschen falth- (dat Corssen slecht uitlegt) en (s)-pal.
Doet met het werk volgens uw best dunken.