Met mijnen vriendelijken dank voor het geschenk dat ik van U mocht ontvangen, breng ik U mijnen welgemeenden Nieuwejaars-heilgroet toe. Moge 1897 U veel heil en zegen brengen van den Hemelschen Vader, gezondheid en welstand naar ziel en lichaam, en U uwe volle werkkracht doen behouden, ook ten bate van onze moedertaal en hare kennis.
De Kortrijksche wafelkens zijn weer met gejuich in den kring van mijn huisgezin ontvangen, en hebben ons allen, in de Kerstdagen en gisteren, heerlijk gesmaakt. En den Vlaamschen Almanak heb ik gisteren weer opgehangen, p2aan den wand van mijne schrijfkamer, waar hij mij, zoo ik hoop, wederom 't geheele jaar '97 door, alle ochtenden, bij 't afscheuren van een blaadtje, aan den vriendelijken gever zal herinneren.
Den Frieschen Volksalmanak, dien ik het genoegen had U te doen toekomen en aan te bieden[1] hebt Gij immers wel ontvangen?
Een ding spijt mij maar; 't is dat ik wederom geheel zonder een letterken schrifts van uwe hand moeste blijven.[2] Zoo geerne hadde ik uit een eigenhandig schrijven van U, uwen welstand en eenen vriendschappelijken groet vernomen! Waarom toch mag ik, in deze zake, in 't geheel niet meer in uwe jonste deelen? -
p3