Ik wensch u een zalig Nieuwjaar met veel navolgende, en zend u deze nota’s op den hoop toe (zie Loquela, n° 7, 1886):
1) Astereen [1]wordt ook te Leuven gezeid (astree’). Zie Schuermans in voce achtereen.
2) het zoet, woord dat ook in van Dale staat, is hier overal in Brabant gekend; nooit hoorde ik roet zeggen. Gelijk bij van Dale, is ‘t op mijn geboortedorp Werchter (en, meen ik, in al de omstreken) van ‘t onzijdig geslacht, en wordt het met zachte z uitgesproken.[2]
3) vig en zoĕg worden te Werchter gebezigd voor zeug; het werkwoord viggen of viggelen of viggeren, niet. Daar zegt men voor: kudden. Een klein verksken is bij ons kurrĕke (1); een koopman in verkskes die met zijne koo (kudde) kurrekes naar de markt gaat, heet een verkesstenger of[3] verkesstouwer; een, die in kalveren doet, een kalverepegger. – Van een klein kind dat slecht loopt, zegt men: dat kind paggert. –
(1) Bij ons zegt men zo wel (voor: gaat gij mee? ziet gij goed?) ga’re mee? zie’re goed, als ga’de mee? zie-de goed? Te Elewijt (bij Mechelen) hoorde ik berre voor bedde (lit)[4] moe’re komen? voor moet gij komen? Bij ons luidt dat altijd: bed en[5] moe’te komen?
4) Kent men bij uliê den versterkvorm störm? Bij ons zegt men b.v. herd regenen, herd drinken, maar ook (en dan gaat het bovenarms!) störmregenen, störmdrinken.
5) Faire des ricochets dans l’eau heet men te Aarschot sölderen. In de Jagers Frequentatieven handelt men over scholderen, maar niet in de beteekenis van met opspringende steenkes langs ‘t water scheren.