<>

1915-04-16 (1 bericht)

> | Vrijdag 16 april.
Die dames hadden gedurende geruimen tijd Duitschers van hoogen stand en aanzien te logeeren gehad: namelijk den onlangs gewezen Koning van Albanië, prins von Wied; ook graaf von Neipperg, een afstammeling uit een tweede huwelijk van Marie-Louise, eerst vrouw van Napoleon 1, Keizerin van Frankrijk, later hertogin van Parma.
Die afstammeling was een vroolijke gezel en had een buitengewone lengte bereikt: hij was een meter negentig hoog. Er was ook een graaf von Hahn, die fransch sprak als een Franschman en door zijn moeder van franschen oorsprong was, benevens een vierden edelman.
Niets dan lof hadden die dames voor deze tijdelijke inwoners over. Bij het afscheid hadden ze een photo gekregen met de gezamenlijke portretten van von Neipperg en von Hahn. Aan den achterkant droeg zij het opschrift: "Souvenir de quatre ennemis, quatre amis reconnaissants."
Na dezen hadden ze Uhlanen te gast gehad.
"Ik heb er hier nog geene gezien. Hoe zijn ze gekleed?" vroeg ik.
"Het karakteristiek aan hen is hun hoofddeksel: een shapska, [91]
[91]Loveling bedoelt 'schapka', een Russisch/Bulgaars hoofddeksel.
zooals onze lansiers er droegen."
Na den omgang met die vier hoogbeschaafden — waarvan er een paar als "Ihre Hoheit" aangesproken worden — was de betrekkelijke ruwheid der laatsten in 't kasteel, nogal opvallend geweest. Ze waren korten tijd gebleven, hadden ook minder omgang met de huisgenooten gehad.
Op den dag van hun afscheid was, ik weet niet hoe het kwam — een der officieren met de overige bezetters vertrokken, terwijl zijn ordonnans nog iets aan het reisgoed te beredderen had. Hij zou er ook nog het middagmaal gebruiken.
Met een valies in de eene hand, een zilveren uurwerk in de andere, kwam hij in de keuken, heel opgewekt. Dit laatste toonde hij aan de keukenmeid:
"Kijk toch eens, welk een braven overste ik heb. Hij komt daar van mij dat te geven."
De meid herkende dadelijk het stuk: "Ei, ei," antwoordde ze zonder meer, doch ze ging bij de kamenier en fluisterde: "die laatstgebleven ordonnans heeft uw horlogeken."
Bevreemd nochoorsp.: nog ongeloovig, ging de kamenier naar de keuken: "Man, toon mij eens, wat gij van uw overste gekregen hebt."
Beteuterd gehoorzaamde hij.
"Geef hier," beval ze, "dat horloge behoort mij toe. Het lag boven in de gang op den vensterrand."
"De luitenant gaf het mij."
"Ik heb het daar gisteren avond uit mijne hand gelegd," Het was van geene groote waarde, doch voor haar van dagelijksch gebruik. De soldaat was ten uiterste verbaasd, dat zoo iets hem ontnomen werd.
Donderdag 15 dezer 's namiddags om 4.20 heeft alhier een terechtstelling plaats gehad. Een heer, ingenieur, afdeelingsoverste in het Gouvernementshotel te Brussel is op het voorhof van het lokaal der Schijfschieting door den kop geschoten.
Lenoir was zijn naam.
De eenen zeggen, dat hij beschuldigd was van een draadloozen telefoon in zijn huis te hebben gehad; anderen vertellen, dat hij de vlucht van belgische soldaten heeft bevorderd. Hoe hij in Gent terecht stond, weet men niet. Er wordt ook beweerd, dat hij duitsche treinboekjes aan de bondgenooten bezorgde.
Het was aan zijn vrouw toegestaan heel den morgen bij hem door te brengen. Haar gesmeek, haar knieval, hadden geen harten van de rechters vermurwd...
Een ooggetuige, wien het gelukt was — of die er oorlof toe had om op het voorhof der Schijfschieting door te dringen, heeft het volgende gezien: de veroordeelde werd in gesloten auto naar de strafplaats gevoerd. De doodwagen met de kist volgde onder een grooten volkstoeloop. Niemand mocht binnen de deur gaan. Ferdinand Lenoir werd vooruit gebracht. Hij stond daar recht en waardig, en, misschien werktuigelijk krulde hij zijn snor op. Op het oogenblik van hem te blinddoeken bood de officier die het peloton van acht man zou commandeeren, hem het leven aan, indien hij zijn medeplichtigen aanduiden wilde. Met ruwen trots antwoordde hij "Neen, leve België, leven de verbondenen, leve de Koning!" Vuur werd gegeven. Een veelvoudige knal weerdreunde oorverdoovend in onmiddellijkeoorsp.: onmiddelijke nabijheid. Lenoir viel op zijde en lag in het zand.
Een duitsche dokter naderde, boog over hem, richtte zich weder op en knikte. Toen trad een soldaat vooraan en loste nog een schot op zijn linker slape af. Een roode straal sprong in de hoogte en viel neder op het gelaat, waarvan hij afgudste. De soldaat, die het genadeschot gegeven had, trok den blinddoek heel af en wreef hem over het bebloed gelaat, net als een varkensslachter met een stroowisch een bebloeden kapblok afwrijft. Hij deed een teeken met de hand aan vaardig staande soldaten. Een kist kwam te voorschijn. Het lijk, heel slaphangend, werd er in neergelegd en de kist op een berrie naar den zwarten wagen gedragen. Ratelend reed het lichte voertuig heen met zijn jammerlijken last.
Het gerucht loopt, dat de weduwe van den gedoode krankzinnig is geworden.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB