<>

1915-04-21 (1 bericht)

> | Woensdag 21 april '15.
Aanwezige boeren hebben wel een groot gat in de loodse gezien. Het is waar dat niemand naderen mocht.
Bezoek uit Soignies. In deze laatste tijden verbleef aldaar een jonge Franschman, die in den krijg de twee beenen verloren had. Hij was de lieveling niet alleen van hen, die hem herbergden, maar van al de bewoners. Hij werd op alle wijzen vertroeteld door hulp en blijken van genegenheid. Hij was reeds aan de beterhand en door zijn dubbele verminking in 't vervolg onschadelijk voor den vijand.
Nu viel iemand op het denkbeeld hem een blijvend bewijs van algemeene verkleefdheid en bewondering te schenken. Er werd oorsp.: een rondgegaan met een lijst. [92]
[92]Er stond oorspronkelijk: 'Er werd een omhaling gedaan.' Loveling vergat 'een' te schrappen, waardoor er nu dus eigenlijk staat: 'Er werd een rondgegaan met een lijst'.
Niemand weigerde in te teekenen en zij bracht de verbazend groote som van drie duizend frank op.
Soignies is zooals men weet een kleine stad in Henegauwen en... in oorlogsnood wordt zinnig met het geld omgegaan. Die som zou dienen om den verminkte onder andere kunstbeenen aan te schaffen. Het kwam ter oor aan de duitsche overheden. Zonder verwijl werd hij naar Frankrijk gestuurd.
Een belklank.
Stappen komen boven: "Mademoiselle, er is daar een vrouw om u te spreken.
"Wat voor eene?"
"Alzoo een werkvrouw, net gekleed, niet jong meer, een magere, groote, een leelijke."
"Och Marie, altijd stoornis als ik bezig ben met schrijven," ietwat misnoegd. "Wie is zij? — Wat wil zij?"
"Dat weet ik niet, ze zegt, dat ze vroeger lang in de familie heeft gediend. Ze heet Leonie."
"Hercuul!" Hercuul, die na jaren uit het oog verloren te zijn weder opdaagde!
Leonie was vijftien jaar, toen ze voor 't eerst bij een broeder van mij in dienst trad. Ze was heel kloek, heel lang, beenderig en breed, ze zag er wel twintig uit. Mooi was ze niet met een grooten mond, een kleinen opengespreiden neus, onbeduidende oogen en een gelaatskleur zonder den blos der jeugd. Zij was geboortig van een dorp anderhalf uur gaans van Gent gelegen en had de voorwaarde gesteld in 't ouderlijk huis te mogen gaan slapen. Elken morgen kwam Leonie met de ginder wonende metsers en metsersdienaars naar de stad. Ze was altijd stipt op het uur en vertrok na volbrachte dagtaak.
Naarstiger, beter meid was er nooit geweest. Daarbij, ondanks hare lichaamskracht en haar plomp gelaat, was ze voorzichtig en zacht in haar bewegingen.
Door den bestendigen omgang met de jonge metsers en de dagelijksche zwerftochten had Leonie reeds een lief. Dat verborg ze niet en zou liever haar dienst verlaten hebben — zei ze — dan er te overnachten.
Hoe ze den naam van Hercuul verkreeg en steeds in het mannelijk "hij" werd genoemd, komt hier van: eens had de huisdame, bij toeval op den zolder gegaan, op den plankenvloer een natte vlek ontdekt: er moest een lek in het leiendak zijn: zooiets dult geen uitstel immers.
"Leonie, ga seffens om den schaliedekker" — en ze gaf een adres aan — "er mankeert iets aan het dak." Leonie glimlachte: "Madame, onnoodig, alles is in orde."
"Hoezoo!"
"Toen ik gisteren morgen boven was gegaan om schavelingen, zag ik ook de plek. Ik keek uit het dakvenster en bemerkte, dat er een drietal schaliën in de goot lagen. Het had ook zoo gestormd den nacht te voren. Ik haalde een stoel, klauterde in de goot... ik ben immers nogal lang. Ik kon ver genoeg reiken om ze alle drie onder de naastliggende vast te schuiven."
De dame verstomde schier van schrik: "Roekelooze, dat is geen meisjeswerk! Hoe zijt ge niet naar beneden getuimeld! In een goot u wagen, in alzoo een hoog huis!"
Maar Leonie had enkel aan het nut gedacht en dacht het nog, want ze zei: "het zal al gauw opdrogen, madame." Streng werd haar op het hart gedrukt dergelijke ondernemingen daar te laten.
Een andermaal — tijdens het leggen der gaanpaden in de straat, waar Leonie diende, waren twee kasseileggers bezig met hun gereedschap samen te garen. De huisheer stond op het balkon, en onwillekeurig hoorde hij hun gesprek:
"Durf-de wedden," sprak er een, "wedden, dat ik zou kunnen?"
"Onnoozele praat," antwoordde de ander, "voor zoo iets zou-de twee mannen sterk moeten zijn."
"Hoeveel zou hij wel wegen dan, die steen?"
"Dat weet ik niet... maar, gij hem alleen twee meters ver verleggen, neen, jongen, onmogelijk."
"Allo, allo, gewed," stelde de eerste spreker nog eens voor, met een vloek: "gewed voor vijf druppels klaren (jenever)."
De huisheer keek naar beneden: schuin naast den drempel lag een groote klomp hardsteen. Hij had er tegen aangestoten bij het binnengaan dienzelfden avond.
Op dien steen moesten de twee het hebben.
Elken morgen, na het ontwaken, was zijn eerste eens tot op het balkon te treden. 's Anderdaags kwamen de straatleggers juist aan en Leonie schrobde aan de stoep:
"Kijk, hij is weg!" zeiden beide arbeiders teleurgesteld. "Kijk, kijk, hij ligt ginder!"
"Wat ligt er ginder?" vroeg Leonie.
"Die steen waarvoor we — met een grooten vloek — gewed hebben."
"Hij lag mij in den weg, ik heb hem wat versleept," antwoordde de meid eenvoudig.
"O gij hekse, gien Hercuul," riep er een bewonderend uit. En het jonge meisje lachte gevleid en schel op.
Sedert heette zij van de huisgenooten achterrug niet anders dan Hercuul.
Hercuul was waaghals geweest.
En ik? Terwijl die oude gebeurtenissen mij alle te zamen verward in het hoofd speelden, voordat ik beneden ging, wat deed ik? — Mijn beschreven bladeren samengaren, rondkijken, aarzelend zoeken naar een nieuwen schuilhoek voor het verbodene, het gevaarlijke, dat ik heel zeker voor levensgevaarlijk hield.
En toch... wat had ik des morgens gelezen in het dagblad: "Verordening."
Gent, den 14 april '15.
"Wie drukwerken, geschriften of afbeeldingen, die eene belediging tegen de Duitschers bevatten, vervaardigt of er aan medewerkt, bezit, verkoopt of verspreidt wordt met gevangenis of geldboete tot 5000 mark of met een dezer straffen gestraft, voor zoover volgens de wet geen strengere straf moet worden toegepast. De Inspecteur der Etappe. Een strengere straf?!.
En waaghals ook, trok ik beneden bij Hercuul.
Hij was gezeten in de achterkamer, ietwat ingedeukt, maar breed en schonkig als eertijds, in 't bloote hoofd met haar dat altijd kleurloos en glansloos was geweest en nu begon te spikkelen. De even kleurlooze oogen stonden dof: de mond scheen nog grooter dan weleer; de gewone bleekheid was bloedloos-geelachtig.
En Hercuul scheen zeer verlegen, ondanks mijn bemoedigend: "Dag, Leonie. Hoe stelt ge 't nog?" Zijn lippen beefden. Het hoofd zonk neer en beschaamd werd er gemurmeld: "Ik heb zooveel armoe."
"Och, geen werk?"
"Neen, niets sedert vier maanden. Ik heb alles moeten verteren, wat ik had gespaard. Nu heb ik geen cent op zak." En dieper en beschaamder zonk het hoofd.
"Mijn meubelkens zijn meest alle verkocht ook."
"Uw dochters, helpen zij u niet?"
"Ze zijn alle twee getrouwd, zelve doodarm. Wat is er te verwachten van een getrouwd kind?"
Hercuul was vroeg in 't huwelijk getreden. Haar man was een dronkaard, een slechte kerel, die jaren geleden met een andere vrouw er van door was. Hercuul moest tijdens hun samenzijn schier alleen zorgen voor het kroost en ging uit werken van 's morgens vroeg tot 's avonds laat aan den schoonmaak in mijn familie, totdat de in leven gebleven twee dochters gehuwd op hun beurt van huis weg waren en hij weder als meid in binnendienst (noodhulp) ging.
En broksgewijze werd verteld, wat ik reeds gedeeltelijk wist: "Hij vloekte op mij, als ik van mijn werk thuis kwam. Hij schopte mij, dat ik builen op mijn beenen had. Eens kreeg ik een slag op mijn achterhoofd, dat het bloed tot in mijn nek stroomde; mijn oudste, Blansjeken, schoot toe en waschte het af: "Indien ze ervan sterft, moogt ge niet zeggen, dat ik het gedaan heb" zei hij."
"Waarom sloegt ge niet weer, gij die zooveel kracht bezit?" vroeg ik.
"'t Is wel waar," antwoordde Hercuul, als ontwaakte de mogelijkheid van zoo iets nu voor de eerste maal in zijn brein. "En bijna alle jaren een kind," zei hij, in verbeelding terug blikkend op het verleden, "en zoovele klein gestorven! Den dag eerdat mijn voorlaatste geboren werd, stond ik nog 's achternoens aan de waschkuip in "Het Boldershof." Ik had thuis gezeid: "Indien ik niet terugkom, ge weet wat het te zeggen is." En met den donkeren moest ik inderdaad naar 't Lighuis (Moederhuis.) Het kindje kwam dood ter wereld. Het was een jongetje."
""Vrouw, vrouw, waar hebt ge toch zulk een martelie verdiend!" zei eefer [93]
[93]'Eefer': Gents woord voor een jong meisje of een ongehuwde vrouw uit de burgerstand.
Agatha, de bestuurster, die mij bijstond, tegen mij. Ze leefde toen nog, het braaf mensch."
"En het allerlaatste, Leonie, het kloek kind, dat ge mij hier zoo hoovaardig kwaamt toonen, een andermaal, toen ge het Lighuis verlaten hadt?"
"O! Odilontje," zei ze en het droef gelaat verhelderde, "dat leeft nog. Hemel, ik zei daar zoo even, dat mijn dochters niets konden doen en Fietje, de jongste, heeft hem in huis genomen, hoe krap ze 't ook allemaal te harent hebben. Dat is gebeurd, toen ik alles kwijtgeraakt was. Odilontje is nu veertien jaar oud."
En ik vernam, dat dit fameus Odilontje de schuld was, waarom Hercuul niet als meid in dienst kon gaan, wat veel voordeeliger zou geweest zijn geldelijk: toen de man eindelijk met een slet weggeloopen was, bleef de knaap Leonie tot last. Ze verliet haar huisje, huurde een kamertje, dat ze twee frank in de week betaalde. Die huur was echter nog te groot, ze trokken een trap hooger op in een dakvertrekje. Het kind ging overdag naar de school, verrichtteoorsp.: verrichte bij zijn terugkeer zoo goed als het ging het dagelijks werk en wachtte geduldig op moeders komst bij avondstond.
"Wij waren toch nog gelukkig te gader," zei Hercuul nadenkend.
Een jaar geleden was Leonie met eene stootkaar naar de Leie gereden om er waschgoed te spoelen: een zeer zware vracht. Ze kwam de helling weder op, voorover geplooid, met de flanken omhoog:
"Hu, hu! paard!" scholden straatjongens, achteraankomend, haar uit. Een ruk aan haar rok, een slag op haar rug.
Boos, verrast, wraakgierig, had ze omgekeken. Die beweging deed den wagen mede terzijde wentelen. De dissel, die onderweg al herhaaldelijk gewakkeld [94]
[94]'Gewakkeld': gewankeld.
had, schoot af en de mand met nat linnen sloeg om. Hercuul stortte tevens plomp op den grond. Heel de inhoud was op hare hand terecht gekomen. Met de X stralen — de onwetenden spreken thans van de X stralen! — werd de breuk onderzocht. "Het was een erg geval, dat mij tot werken voor langen tijd onbekwaam maakte. Maar ik ben geassureerd aan een maatschappij en daarvan kreeg ik 1.50 fr. daags. Het slechtste was, dat ik na herstel, al mijn klanten kwijt geraakt was."
Na een poos hernam Hercuul: "verleden vrijdag ben ik ook op weg geweest naar hier; maar halverwege ontzonk mij de moed. Ik keerde terug. Ik ging nog liever zonder eten slapen dan te schooien. Ik ging overigens alle avonden zonder eten slapen..."
Had ik u niet thuis gevonden of hadt ge mij niet vertroost of geholpen, weet ge wat ik zou gedaan hebben vanavond?" en zij keek mij spookachtig aan met hare doffe oogen. "Neen, Leonie, wat dan?"
"Ik zou mijn ellende niet langer verdragen hebben. De zeep kost nu een frank den kilog. Ik kocht er voor vijf en twintig centimen gisteren met mijn laatste centen. Ik zou mij vanavond van hoofd tot de voeten hebben gewasschen: mijn haar net gekamd; mijn laatste hemd aangedaan. De nachten zijn koud; mijn kamerken is hoog gelegen. Ik zou het dakvenster hebben opengestoken om de vrieslucht binnen te laten. Ik zou mij op mijnen rug te bed hebben gelegd — gereed afgeleid — met mijn paternoster rond mijn handen gewonden en de duimen op 't kruisken en... den dood hebben afgewacht. 's Morgens zouden ze mij versteven hebben gevonden. Maar..." en zij staarde nog vreemder voor zich uit, als zag zij dat alles in visioen: "ik heb nog eene keers, mijn laatste ook. Ze is wel niet gewijd, maar ik zou ze toch als lichtmiskeers hebben doen branden, voordat ik mij neerlei. Ik ben toch een Christen mensch, hé?"
"Hercuul. Hercuul!"
Wat wreed verhaal! Geteisterd belgisch volk! Nog nimmer had Hercuul gelogen. Hij zou het wel gedaan hebben, zooals hij 't zei.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB