<>

1917-11-06 (1 bericht)

> | Dinsdag 6 november '17. [301]
[301]Er staat eigenlijk 'nog Dinsdag 6 november', maar dat lijkt niet te kloppen, tenzij er een stukje is verloren gegaan.
De toestand wordt bedenkelijk hier, het leven schier onmogelijk. 't Verbruik van gas is beperkt op een derde van hetgeen in maart ll. is verbrand. Het treft juist, dat hier die maand dat verbruik veel kleiner was dan naar gewoonte. Twee en twintig cubieke meter is mij veroorloofd. Wordt dat cijfer overtreden dan moet de gasmeter gedurende een week gesloten blijven. De kolen zijn zoo slecht, dat er meest op gas moet gekookt worden. Het gevolg is, dat er sedert drie dagen tot aan een nieuw maandbegin hoegenaamd geen licht meer noch gasvuur mag ontstoken worden.
De schoorsteenen zijn geveegd, deze van mijn zitkamer herhaaldelijk, metselaren hebben de pijpen onderzocht en alles goed bevonden. Gisteren doofde het vuur vijf maal van zelf uit, zoo slecht zijn de kolen 't is te zeggen het kolenmeel (350 frank de 1.000 kilog.) Er was niets aan te doen dan kou te lijden. Gelukkig bezat ik nog een bougie, maar ze verlichtte niet genoeg om te lezen, zelfs om te breien niet. Bericht uit de keuken, gekruid door slechte luim, en op verwijtenden toon, dat stoken tot de onmogelijkheden behoorde. De spijzen kwamen op, niet gaar, half lauw, slechter dan koud. Alles weggeschoven. Honger, kou en om acht uur van armoe naar bed.
Dezen morgen regen en wind. Om het even, ik moet er door, ofschoon de dokters — twee behandelden er mij — verbieden uit te gaan, als 't weder niet droog en mild is. De meid zenden om den smid en den loodgieter, want tot overmaat van tegenspoed smaakt het steeds zoo kristalzuiver water verduft.
Neen, dat niet, ik weet bij ondervinding wat het antwoord zal wezen: "Geen tijd, geen werkvolk te krijgen."
Dus zelve gaan. De loodgieter begint met te zeggen, dat hij niet vrij is. Hij moet van 's morgens tot 's avonds op den loop om de opgeëischte luchters overal af te schroeven en teoorsp.: de verbergen. Hij kan niet, hij kan bepaald niet.
"Maar een pomp heeft toch den voorrang op een luchter," beweer ik en neem mijn toevlucht tot vleierij: "Ge hebt het altijd zoo goed gedaan, ik ben een van uw oudste klanten. Waar kan ik nu heen? Gij zijt ten minste eerlijk in uw handel, allen niet," enz.
Zulk een lof zou ik eertijds hem niet hebben toegezwaaid want, o!... maar nood kent geen wet.
Hij stemt toe, hij zal komen zien. En nu naar den smid: een kortgestuikte, verbazend breede, kloeke, thans vermagerde hercuul. Ik probeer om mijn geval te verklaren. Hij begint uit te vallen tegen de "moffen", voortbrengers van al onzen nood, en tegen degenen, die medespannen en werken voor den vijand. Hij weet niet, waar zijn hoofd staat: "Denkt ge dan niet, dat ik verouderd, en verzwakt ben en driedubbel werk verrichten moet; ik ben gedwongen alles alleen, zonder hulp te doen."
"Hoe komt het toch, nu dat er al die werkeloozen doelloos in de stad rondloopen?"
Hij balt de brutale vuist: "Ga, loop de schoenen van uw voeten, tracht werkkracht aan te werven, betaal vijftig centimen per uuroorsp.: uur uur. Ze lachen u uit. Ze vinden 't veel gemakkelijker, de luiaards, door de stad onderhouden te worden."
Nu geraakt hij tot het toppunt van woede, hij schreeuwt, dat ik er bang voor word, als gold het een persoonlijk dreigement en ik keer mij om ten einde dat spektakel te ontvluchten, als hij vraagt, altijd stroef: "Allo, waarom kwaamt gij?"
Ik zeg het hem, bevend nog.
"Indien metsers en kaafvagers [302]
[302]'Kaafvager': schoorsteenveger.
er niets aan kunnen doen, kan ik ook niet."
"Het geldt een andere kachel, in een andere kamer, die ook niet branden wil en waar ik thans zou willen bij gaan zitten," verklaar ik nederig.
Hij zit weder op zijn stokpaard: "Voor een frank per uur zult ge er misschien nog vinden; maar wat doet ge nu met een frank? Het geld heeft geen waarde meer... daarenboven als ze beloven te komen ze doen het niet. Hij staat na te denken, met de zwarte hand aan de kin: "kachelwerk kan ik niet meer aannemen, alle grondstof ontbreekt."
Ik zag u nochtans gisteren bij mijn geburen aanbellen."
Haja, voor 't nazien van een slot, daartoe heb ik geen metaal noodig, voor kachels wel."
"Zijn er geen boerenstoven meer te krijgen? Deze trekken beter en verwarmen goed."
"Boerenstoven!" op een terechtwijzenden toon, als ware ik schuldig aan een complot die de openbare veiligheid in gevaar brengt. "Boerenstoven! De rijksten van de stad hebben ze opgekocht om in hun salons te plaatsen."
"Dus moet ik elders naar een anderen smid op zoek," zucht ik bedrukt.
Eensklaps valt zijn toorn en zijn stormende onwil vermildert zich: "Ik moet om drie uur aan uw huis voorbij, en zal eens bellen," belooft hij.
Met overdreven uitgesproken dank tegen dien woestaard, als gold het 't verkrijgen van een levensgenade, verlaat ik hem...
De woekerhandel neemt ongehoorde evenredigheden: een pak luciferdoosjes, dat voor den krijg 10 centimen kostte, stond gisteren 1.80 en het staat heden 2.80 aangeteekend.
Het een is hier met het ander voortdurend in tegenspraak. Schier om het even wien ge hoort, is woedend tegen het inrichten der Vlaamsche Hoogeschool en op alles, wat de duitsche bezetting hier inricht of uitricht: en als geoorsp.: in in activistische bladen het verslag leest, schijnt te blijken, dat de geestdrift van het publiek groot was op het feest in de bomvolle aula der Rotonde van 't hoogeschoolgebouw, en bij de theatervoorstelling. Freiherr von Falkenhausen, die de gift (belgisch geld) van vier millioen aankondigde ter bestrijding van de verbeteringen en nieuwe leervakopeningen, moet het voorwerp geweest zijn van de warmste dankbetuiging der aanwezigen.
De smaadnaam van "Boche" en "Bochie" wordt hier algemeen toegepast op "Duitschers" en "Duitschland."
De menschen zien er slecht uit, het leven is duur, de voorraad van stoffen gering en des zondags staat ge verbaasd over het tentoonspreiden van luxe bij al de standen der bevolking; uitzonderingen maken enkel de heel — heel armen uit. De werkeloozen krijgen onderstand, veel wordt voor hen gezorgd; maar dan nog schijnt het gegevene ontoereikend voor een behoorlijk levensonderhoud, en toch hebben ze geld te over voor tooneel, kinema en concerten.
Een geloofbare ambachtsman vertelde mij, dat hij zoo even uit een bazar kwam en daar gezien had een werkvrouw, welke poppen kocht ten bedrage van zestig frank:
"Ik moet mij haasten," had ze gezegd, "want hoe nader Klaasdag, hoe duurder ze zullen zijn."
De suikerbakkerijen en taartenwinkels klagen ook niet over het vertier: "Alles gaat meest aan 't werkvolk," verklaren ze.
"Werkeloozen" ware beter toegepast op hen. Het regent onafgebroken, het waait. Schier al het loover ligt reeds in de plassen of wordt op hoopen saamgeveegd door de parkbedienden. Indien de buien tijdelijk overgaan, rommelt het kanon en gonzen de vliegers over de daken heen.
Nu is het avond, hij schijnt altijd zoo vroeg te vallen. Ik heb weder gaslicht, hoewel de pit diep is neergedraaid uit voorzorg van spaarzaamheid. De beperkte maat mag niet overschreden worden.
Het is zoo verschrikkelijk een langen avond in het duister te zitten!...
De kanarievogel is uit armoede aan zaad weggegeven. Hij was hier aangebracht als een vertrooster voor de meid, na den dood van Coco, den wonderbaren papegaai, die zoo duidelijk zeggen kon: "Nootje voor Coco," en haar vragen: "Zij-de nog kwaad?" Die mij kwam roepen zes en dertig trappen op, telkens het eten klaar was: "Allo kom, allo kom!" en langs mijn rok op mijn schouder klauterde, tot groote schade van mijn kragen, die hij pleizier vond in stukken te knippen met zijn krommen bek... Coco, die zoo onverwacht aan zijn dood kwam, terwijl ik in Knocke verbleef!
De kanarievogel — een Saxon — heette Adolf. Hij was wel mooi en zong — in de keuken stond zijn kooi — oorverdoovend, gelukkig ver van mij; maar nooit op de vele jaren van zijn leven hier gelukte het hem haar gunst te verwerven en haar verlangen naar Coco te doen afnemen.
Wat mij betreft, ik houd van vogels, die in vrijheid vliegen, en ken den zang van meestal de inlandsche. Ik zal mij niet vergissen of het een vink is die 't sjinkt of een musch, die 't sjiept, een enkele klank volstaat daartoe. Hoe gaarne hoor ik ze niet zingen van af den nachtegaal, wiens heerlijke tonen bij maneschijn en zoele lentenachten ontroeren kunnen — zoo innig, dat het genot in een lijdensgevoel overslaat, tot aan den eenzamen gruns [303]
[303]'Gruns': wellicht een afleiding van 'grunselen': knorren, grommen.
— dien heremijt van onze afgezonderde landouwen — met zijn eentonig deuntje. Maar een kanarievogel hoor ik liever niet met zijn mekaniek geschetter. Van de musschen heb ik een weerzin: ze zijn de verpersoonlijking van het vulgaire in het vogelenras, leelijk, plomp, hun steeds rechte vlucht is log en tot zelfs hun nesten zijn onesthetisch uit allerlei bestanddeelen saamgescharreld en vormloos-vies.
Het goed dat ze doen aan den landbouw? Wie heeft er ooit een musch gezien, die rupsen vangt op een haag, ofschoon ze er vol van zit? Zeker niemand, maar wel, hoe ze de kersen op de boomen schenden en openpikken, baldadig, zonder er ooit eene heel op te eten; hoe ze de nog niet gansch rijpe korenaren dorschen aan den zoom van de akkers... en men beweert, dat hun bestaan nuttig is voor het vernielen van het plantenongedierte!... Bespied het leven en het handelen der musschen, voor ge dat gelooft...
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1917
<<november>>
ZoMaDiWoDoVrZa
    123
45678910
11121314151617
18192021222324
252627282930 
       
logo CTB