<>

1917-11-11 (1 bericht)

> | Zondag 11 nov. '17 's avonds.
Heden heb ik gedineerd ten huize mijner nicht Alice. Onlangs heeft ze het presidentschap aangenomen van een komiteit gesticht tot het herbergen van vluchtelingen. En zij vertelt aan tafel haar wedervaren met degenen van Lophem.
Zij en haar man zaten in de cinema Pathé, [304]
[304]Cinema Pathé was een van de 17 bioscopen van Gent t.t.v. de eerste wereldoorlog. Ze was gelegen in de Veldstraat 34 en in de Noordstraat 16.
toen gedurende een korte tusschenpoos in de voorstelling, een luide stem: "Madame De Keyser!" uitriep. "Présente," had ze geantwoord.
De betalende inwoners van het klooster van Lophem waren zoo even in het station van Gent-Zuid afgezet: oude menschen, mannen en vrouwen, bij uitzondering van een paar jonge weesmeisjes. Het was een jammerlijke aanblik, al die uit hun stil midden verschuwde en verjaagde menschen, die elk een pakje van in der haast meegenomen kleederen torsten. Daar stonden ze in den schijn der gaslantaarnen, daar zaten ze in 't donker tegen de muren aangeleund, daar lagen ze op den grond.
Zonder vooruitzicht van schuilplaats en... waarheen? Er was een lamme man onder het getal, er was een meer dan negentigjarige bij...
Dat tafereel had hen diep getroffen, hen niet alleen; want ze hadden tranen zien blinken in den ooghoek en op de wangen van soldatenschildwachten. En toeschouwers — ook soldaten — hadden hulp aangeboden. Na wikken en wegen waren allen na ruim tijdverloop geleid en gedragen in het groot huis van wijlen heer Minard, een verzamelaar van kunstwerken en oudheden — wiens schatten sedert zijn overlijden in openbare veiling verkocht en verspreid waren, en wiens woning nu diende tot lokaal van de Vrijmetselaarsloge "La Liberté."
Een oorlogsmaal duurt niet lang: "Ik moet wederkeeren bij mijn pensionnairen, kom eens mede," stelde mijn nicht mij voor en ik deed het. Vroeger — lang geleden — had ik dat museum eens bezocht en ik herkende nog het huis, grauw en somber van uitzicht op een eenzame inzinkingskade gelegen, met een stilstaand, bochtig water er voor.
Als een doodsklok weergalmde de straatbel er in. Door een lange, breede gang, waar het reeds betrekkelijk duister was, genaakten wij een groote zaal met kenteekens en opschriften der logebroeders aan de wanden. En daar zaten ze, de haveloozen: eerst de mannen op banken of nevens of in ijzeren beddekens, deze op verscheidene reeksen geplaatst. Een hoog schutsel scheidde ze van de vrouwen en bij hen gingen wij rechtstreeks. Ook ijzeren beddekens, over al heel de plaats van ijzeren beddekens ledig of met vrouwen in, die niet fel genoeg ter been waren om als het meerendeel naar het lof in de Jesuïtenkerk, niet ver van daar, te kunnen gaan. Levenswrakken allemaal: vormloos geworden onder den last van den tijd, dik of heel mager, log ineengezakt of krom van rug; met gelaatstrekken, waarop niets de leelijken van de mooi-geweesten onderscheiden kon. Meest allen in 't zwart gekleed, met oud-modische mutsen op.
Vier, waaronder een — naar men fluisterde — aan tering lijdend meisje, speelden in een hoek met de kaart. En in een bedje, smal en rein, aan al de andere gelijk, met een witte sprei gedekt, lag een jammerbeeld, dàt vrouwtje! In de negentig jaar oud, het aangezicht alleen zichtbaar, en ware het niet geweest, dat de kleur op leven duidde en de wangen zelfs bloosden als die van een geverfde, houten, zoogenaamde notepop, zoudt ge gewaand hebben, dat het dood was, zoo volkomen bewegingloos lag het daar met de weggezonken oogen, waarover de leden niets meer uitmaakten dan twee dunne streepjes onder het rimpelig voorhoofd.
"Is ze ziek?" vroeg ik, getroffen door die reeds bestaande menschvernieling nog voor het afdoend eindintreden van den dood.
"Neen, neen, maar sedert jaren ligt ze zoo."
O plotseling mogen sterven! welk een heilzame uitkomst!... en zeggen, dat er zoovelen een gruwel voor gevoelen!...
Wij zitten neder in het midden der vluchtelingen, waarvan er eene gebrild een boek las en voortleest zonder zich eerst in het minst door onze tegenwoordigheid te laten storen, totdat ze in 't midden van een gesprek met de anderen eens opkijkt en zegt: "Hier uit de bibliotheek."
Mijn nicht kent reeds al hun wedervaren. Maar onder het getal is er meer dan een schepsel, met redenaarslust behebt en aan mij vertellen ze ook hun geval in het zoet westvlaamsch dialekt, elkaar — overigens heel vriendelijk — het woord afnemend: om drie uur in den morgen werden ze uit den slaap gewekt met het bevel om negen uur aan 't station te zijn: "Denk eens welk een ontreddering!" Halfwege Gent-te-Maria-Aaltre had men hun gekookte aardappelen voorgezet in de wachtzaal van de statie; want ze waren "blauw" van den honger en, met veel vertraging zooals madame weet, zei de spreekster — mijn nicht aanduidend — in Gent aangekomen.
Hun grootste bezwaar was, dat ze heden geen mis hadden kunnen hooren:
"Onze lieve Heer vraagt dat niet, indien het niet zijn kan," zei ik en ze waren met mij te akkoord daarover. Voor alle zekerheid hadden ze hun biecht gesproken vandaag, zelfs hier, en morgen zouden ze communiceeren; de biechtvader had het hun vast beloofd.
Toen wij buiten waren, zei mijn nicht: "Dat heeft een heel bezwaar aangehad om den onderpastoor of den abbé, ik weet het nietoorsp.: niet niet goed, in het lokaal van de vrijmetselaars te krijgen. Hij heeft de toelating aan den bisschop moeten vragen en nu in 't bijzijn der merkteekens, van hen welke volgens de Katholieke leer, de grootste vijanden van Christus zijn, zal hij deze menschen hier moeten spijzen met zijn lichaam en zijn bloed.
Wat was de drukte van 't verkeer in de overvolle straten opvallend na dat bezoek in het somber gebouw vol wereldwee, en nakend levenseinde voor het meerendeel, bij de vluchtelingen van Lophem!
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1917
<<november>>
ZoMaDiWoDoVrZa
    123
45678910
11121314151617
18192021222324
252627282930 
       
logo CTB