<>

1918-04-27 (1 bericht)

> | Zaterdag 27 april '18.
Eens binnengegaan bij de kookvrouw om te weten, hoe 't gesteld is met het gebroken been van haar man. De oude echtelieden zaten aan het kaartspel, de vrouw, wakkere geest, veel pratend, de man als stompzinnig of onder het gevoel van onvrijwilligen hekel aan dengene, die een hartstochtelijk speler in zijn lievelingsbezigheid storen komt.
Ik had een stukje vleesch mede voor hem, waarnaar hij nauwelijks keek, terwijl Amelie haar handen van vreugd samensloeg en zij vertelde, dat een heer en een dame, bij wie ze kookvrouw was, hem dien morgen bezocht hadden en dat hij — zij wees op haar man — aan den arm van mijnheer een eindje ver, wel vier huizen ver, op het voetpad gewandeld had. Maar zijn een been was korter dan 't ander, en zij toonde een dikke plankenzool, die onder den schoen moest worden vastgemaakt.
In hun straat, wat waren al de menschen daar gelukkig met die onlangs gekregen kolen van het Comiteit, een appeltje tegen den dorst, allen spaarden ze tot later.
"Hoe kunt ge eten koken zonder kolen?"
"O, er woont hier een vroegere lampenmaker, een slimme, en hij heeft het uitgevonden om op het petroleumstel vuur te maken. Op zeven minuten kookt een ketel water. Dat gaat met twee steenen daarin te leggen. Wacht, ik zal 't u toonen," en zij wrikte om op te staan en het bewust stuk te halen. Maar haar man wrikte ook van ongeduld en ik zei: "Een andermaal, Amelie; toe, menschen, speel maar voort. Ik zie het gaarne," wat niet waar was, daar niets vervelender is dan op kaartspelers te kijken.
Hij liet het zich geen tweemaal aanbevelen en schoof de kaarten dooreen. Wat waren ze vuil, den zot (boer) met moeite van den heer te onderscheiden!
Ze speelden smousjas en moesten na het werpen van elke kaart er eene van den stok nemen en telkens maakte hij daartoe den vinger nat.
Toen ben ik opgerezen en de goede vrouw, zeker de koelheid van 't onthaal willende verbeteren, vroeg bezorgd of ik nog aardappelen had en zei in eenen adem, dat ze er een kilo gekregen had en er mij twee groote, schoone, van ging medegeven als geschenk.
En weder loog ik, dat mijn voorraad niet was uitgeput. Wonderbare omwenteling der levensvoorwaarden, waarop een behoeftige aan de bemiddelde een aalmoes aanbiedt. Vrijgevigheid van den arme, die mededeelt van 't karige, wat hij bezit!...
Met de bevoorrading is het hoe langer hoe slechter: de boter staat aan 33 en 34 fr. den kilog, de eieren aan 85 en 90 centimen. Margarine en vet zijn nergens te krijgen, tenzij als rantsoen in de Amerikaansche winkels in onvoldoende hoeveelheid dan nog. Brood is er ook te kort. Een dorpsdokter beweert, dat de helft der huidige sterfgevallen aan den oorlogsnood te wijten zijn. Ik sprak met een duitsch officier. Zij zelven lijden wel geen gebrek; maar kunnen niet bogen op overvloed: twee vleeschlooze dagen in de week. Hetgeen ze kunnen krijgen tegen hooge prijzen, zenden ze naar huis of naar andere verwanten in het vaderland. Hij was in gedrukte stemming, ondanks den val van den Kemmelberg, gedrukt en toch zedelijk geestverheven. Hij kwam van de teraardebestelling van vijf soldaten. Een hunner, een intellectueel en zijn bijzondere vriend, was aan longontsteking gestorven en de in allerijl uit een vergelegen gedeelte van het vaderland toegesneld, en toch te laat gekomen moeder was er bij aanwezig. Twee dezer overledenen waren katholiek. De Feldprediger sprak het eerst de lijkrede uit, nogal kleurloos; maar de protestant! Een echte redenaar, die zich op de hoogte gesteld had van hetgeen er in het leven en de werkzaamheden der drie andere gevallenen te zeggen viel maakte diepen indruk. Dezes taak was ook de lichtste: met de in diepen rouw bij 't graf staande moeder — een indrukmakende verschijning bij een aangrijpende plechtigheid...
En hij sprak over dood en eeuwigheid, over het ja of niet individueel voortbestaan na dit leven; over de gruwzaamheid der nationaliteiten en de vernieling niet alleen van het zooveel arbeid-gekost, stoffelijke; maar het verlies aan menschelijk vernuft en deugd, en het aanwenden van zooveel kracht en moed tot wederzijdschen menschenmoord...
Freiherr Manfred von Richthofen was juist gevallen, na zooveel levens te hebben verwoest, door den vijand met alle mogelijke eerbewijzen ten grave gedragen. Welk een bittere spotternij van oorlogstoestand! Toen ben ik uitgegaan en heb de slingerpaden van het Park doorwandeld, alles pralend in nog ongerept en halfontwikkeld lentegroen.
In een kleinen insprong aan het slaghout staat een koppel met de hoofden dicht bij malkaar te fluisteren: een slanke Feldgrauwe en een slanke juffrouw, kortgerokt, met nauwsluitenden tailleur, op hooge hakkenoorsp.: harken. Een stap hoorend, kijkt zij om: een smal, frisch gezichtje onder een grootrandigen hoed. Opgepast nu voor mij! Niet kijken, niet nieuwsgierig schijnen: er hoeft niet veel onbescheidenheid toe om zich moeielijkheden op den hals te halen. Een glimlach, een lakende blik volstaan om beschuldigd te worden van smaad aan het bezettend leger.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1918
<<april>>
ZoMaDiWoDoVrZa
 123456
78910111213
14151617181920
21222324252627
282930    
       
logo CTB