<>

1918-04-30 (1 bericht)

> | Dinsdag 30 april '18.
Ik kan niet nalaten neer te schrijven, wat ik zoo even hoorde, hoe ruw het ook klinken moge: Een groep soldaten trekt door de Elisabethlaan naar St. Pietersstation toe. Ze zijn zwaar beladen en stappen zwaar. Met den dolk aan de linker flank, het geweer op de schouders, den ransel, zakken, de veldflesch op den rug en pakjes bengelend aan hun hand. Een hunner heeft zulke kromme beenen, dat ze van bij de heupen tot aan de voeten een opene ovaalrondte vormen, erbarmelijk en tevens koddig aan te zien met zijn moeizaam, krachtinspannend vooruitschrijden om de overigen bij te houden.
"Bezie den dienen eens," zegt een werkelooze, naast een anderen achter hen komend, "moet zulk een kromme apostel ook al mee naar 't front!"
"Bah," antwoordt zijn gezel, "'t is toch allemaal licht goed genoeg om omvergeschoten en in den grond gestoken te worden."
Ik haast mij voorbij.
Op de trams is er nog zelden plaats. Nu doe ik telkens over de twaalfhonderd stappen om dengene aan de Heuvelpoort te nemen, met verder overstappen, de eenige in mijn bereik, waarop nog kans van binnengeraken bestaat. Ja inderdaad, drie plaatsen zijn onbezet.
Op 't platform staat het vol van Feldgrauen, met ransels, en sabels en dolken en bruinlederen patroontasschenoorsp.: patroontaschen aan den gordelband.
Twee volksmeisjes treden in achter mij. De een haast zich binnen op de vrije bank. De andere stelt zich met den rug naar de schuifdeur-opening, achterovergeheld, het gelaat hoog naar de soldaten gericht, in aanbod van haarzelve, als het ware. Ze glimlacht hen aan met open mond en mooie blanke tanden; ze heeft ronde wangen, heel geschilderd in rozekleur en donker blinkend, speelsch krulhaar. Ze draagt niets op het hoofd.
Geen enkele der soldaten beantwoordt haar verwachtingen; geen enkele gunt eenige opmerkzaamheid aan hare drieste houding of haar uitnoodigende toenadering. Aan een halte stappen enkelen af, anderen komen binnen en, ontmoedigd, verlaat ze haar post en neemt de vrije zitplaats in, heel ernstig-misnoegd. In een banketwinkel liggen bergen van allerlei snoeperijen: taarten van verschillende vorm en grootte staan voor het ruim spiegelraam.
"Er heerscht hier geen armoede, men zou waarlijk niet wanen, dat het oorlog is," zeg ik aan de stoere dame, die achter de toonbank staat en er altijd wat norsch uitziet en weinig spreekt.
Twee vrouwen uit de volksklas — arbeidsters — ik had ze nog niet bemerkt, houden elk een lekker uitziende pastei in iedere hand en bijten er beurtelings in naar hartelust: "Wat wilt ge," zegt de eene mild, naar mij gericht, glimlachend, "als de menschen geen brood hebben, moeten ze wel taarten eten." De gekende spreuk van Marie-Antoinette: Si le peuple n'a pas de pain, qu'il mange des croütes de pâté!"
Wie had ooit kunnen gelooven, dat de lichtzinnige oplossing van nood eener totaal, in economische toestanden onwetende vorstin eenmaal inderdaad van toepassing kon worden!
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1918
<<april>>
ZoMaDiWoDoVrZa
 123456
78910111213
14151617181920
21222324252627
282930    
       
logo CTB