<>

1916-01-17 (1 bericht)

> | 17 januari Maandag
De morgenstond in 't Etappengebied.
Door het verplaatsen van het vroeger komend middaguur, breekt de dag schijnbaar later aan.
Het is over half acht. De schemering kampt nog met het nachtduister. 't Is tijd om op te staan. Op het hoogste portaal — in 't voorbijgaan — eens talmen en door 't geopend venster kijken. De lucht is zilver-achtig grijs, zoo zacht, zoo vriendelijk, indien zulk een uitdrukking op de lucht mag worden toegepast.
Een frischheidoorsp.: frisscheid waait u te gemoet. In de tuinvierkanten glimmen de regelmatige verdeelingsmuurkens even zacht-wit; de daken staan daar sterk, rood en hoog. In een groot gebouw, tot diamantslijperij ingericht, en waar thans niet wordt gewerkt, brandt echter een vergeten licht. Het geeft geen klaarte meer en lijkt op een gloeiend kooltje vuur; de ooftbomen staan naakt en dik van waterscheuten. Ja, het is tijd, dat de snoeier komt.
Het gehoor wordt plots gewekt door mitrailleuzegekletter, het zet aan, het houdt aan, het houdt op, het herbegint zijn vlug-scandeerend geklop. Het klokje van Sint-Pieters-Aaigem tampt, de christenen oproepend tot het gebed.
Het hart beeft bij de gedachte aan menschenverdelging, bij het hooren van 't krijgsgekraak, zooniet voor dit, wat wellicht maar oefening is, maar voor wat er elders gebeurt...
"Zouden de meezen wel gepikt hebben in het stukje spek, dat, aan de tanden gebonden van een riek, in het onbeplant, rond bloemenperkje met den handvat in den grond zit?"
Het is niet duidelijk te zien van zoo hoog in het nog wijfelend licht.
En bij het beneden zijn, luidt de eerste vraag: "Goed geslapen?"
"Ja," antwoord ik, "tot twaalf uur, dan als meest altijd wakker gelegen, heel lang."
"Niets bijzonders gehoord?"
"Niets volstrekt niets," of "tusschen zes en zeven troepen met trommelroffeling en piepend gefluit. Ze zijn binnengekomen," of "er zijn er zooveel vertrokken."
Het ontbijt als dan stil genut.
Met een zacht zeemvel worden de bladeren van de aspedistras, groen, krachtig, glimmend, want stof ligt er niet op, uit overmaat van zorg afgewreven. Ze voelen zoo gezond-koel aan tegen de hand — nu zelfs wat te koel — en zijn het voorwerp mijner liefde en fierheid, zoo dik als ze staan, zoo bewonderd als ze van de bezoekers worden!
Geratel in het zwerk.
Den pince-nez gezocht: opgekeken in die nu zoo parelblanke vredeslucht. Ginder komt het tuig aan: een Taube.
Als er maar geen engelsche vliegers verschenen zijn, als er maar geen bommen geworpen worden; geen afweerschroot, dat nedervalt. Het gevaarte verdwijnt klakkend-geruchtmakend. Het zinkt achter de vorsten en van de huizen weg...
Daar in de serre op den hoek van de schoorsteenplaat staat een bloempotje. Onder een gebroken omgekeerd champagneglas kijkt een tenger scheutje, gekruld van boven als een herderstaf uit de aarde piepend, het eenig overblijfsel van een groote varenplant uit een vaas, die een rondzwervende kat gebroken heeft; want verleden zomer stond ze buiten op den vensterrand. Alles was heelemaal kapot. Alleen, een klein knolletje bezat nog een worteltje.
Het was een dingetje zonder eenige waarde doch — laten wij eens zien, wat cultuur en oppas kunnen... ja, ja, het groeit bepaald, het groeit, de vederribbetjes ontplooien zich...
De machiengeweren hameren en knetteren ginds, men gist niet waar, doch ergens hun taak van dood en verdelging aanleerend... En het oog stelt belang in de ontwikkeling van een onbeduidend varenplantje...
En dat in oorlogsnood!
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1916
<<januari>>
ZoMaDiWoDoVrZa
      1
2345678
9101112131415
16171819202122
23242526272829
3031     
logo CTB