<>

1917-09-21 (1 bericht)

> | Vrijdag 21 sept. '17.
Hongersnoodbeeldje in pennetrek.
Het is morgenstond. De meid is uit op boodschappen. De meiden zijn tegenwoordig altijd uit om eetwaren — indien mogelijk — aan te halen.
Er wordt gescheld. Ik moet opendoen. Dat gebeurt met een veiligheidsschuivertje, dat toelaat met den aanmelder te spreken zonder dat hij binnendringen kan.
Door de deurspleet zie ik een klein, oud heertje staan, gekleed in 't zwart met zuiver wit linnen: een net voorkomen. Zijn gelaat is geel, afgemagerd, gladgeschoren.
Hij licht den hoed met een hoffelijke beweging, dien in de hand houdend. "Wilt ge mij een boterham geven?" vraagt hij op stillen smeektoon.
Verbluft hoor ik dat aan en, voordat ik antwoorden kan, aarzeling of wantrouwen vermoedend, voegt hij er aan toe: "Niet om mee te dragen, om hier op te eten... op de stoep."
En toen heb ik den droeven moed gehad om te zeggen: "Mijnheer, wij hebben geen brood."
"Merci," antwoordt hij heel beleefd en, terwijl hij traag de treden afdaalt, ben ik zoodanig ontsteld, dat ik ook zeg: "Merci." En onmiddellijk daarna vraag ik mij af, of ik een monster ben om een uitgehongerden, beschaafden mensch aldus hardvochtig weg te zenden!... Het is zelfs niet waar, dat er geen brood in den kelder was. Den dag te voren hadden wij er geen gehad. Suzanne was zonder thuis gekomen, de winkels waren vroeger dan gewoonlijk gesloten. Aardappelen waren evenmin te krijgen. Ja toch, hier, enkele struiken stonden nog op het voormalig bloemenperkje in den tuin. Ze stak ze uit. We zouden eten hebben. Vervolgens droeg zij het dagblad aan mijn buurdame naast de deur. Zeker moest ze haar nood hebben geklaagd, want stralend van vreugd kwam ze terug met de helft van een zwart brood: "Gekregen! Madame wil geen geld aanvaarden, ze heeft van u reeds suiker en koffie gehad, zegt ze."
Zulk zwart brood kan ik niet eten, als zieke krijg ik wit brood met een doktersattest. Maar begeerlijk vroeg ik: "Och, Suzanne, geef er mij toch een snee van voor de kiekens."
Instinctmatig stak ze den homp achter haar rug als een kind zou doen met een gestolen appel: "Neen, neen," zei ze, "ik heb het zelve te veel noodig." En als het bedelend heertje, werd ik aldus met mijn aanzoek onmeedigend [294]
[294]Het is onduidelijk welk woord Loveling hier bedoelde. Het is daarom in de tekst opgenomen zoals het in het manuscript voorkomt.
afgescheept.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1917
<<september>>
ZoMaDiWoDoVrZa
      1
2345678
9101112131415
16171819202122
23242526272829
30      
logo CTB