<>

1917-09-30 (2 berichten)

> | Zondag 30 sept. '17.
Nu weet ik wat het was, dat spoedig uitgedoofd maar prachtig vuurwerk tusschen de huizenrij: een neergeschoten vlieger wiens tuig dicht bij den grond ontvlamde.
Er wordt reeds verteld, dat er niet éen maar zeventien vliegmachienen doen dalen zijn en, voortdurend in den volksmond aangroeiend, wordt het in de viaductgaping neerstorten van een trein tot op drie achtereenvolgende treinen verhoogd, waaronder een trein van luxe met al de inzittende overheidspersonen...
Verleden avond was er eerst niets in de lucht te zien. Het scheen eentonig bij het vele wreede en angstbarende waaraan wij gewend zijn. Vroeg ging ik slapen. Nauwelijks was ik boven of er barstten schoten los. Het was te erg om niet te vluchten.
Gauw in een sarge gewikkeld naar beneden. "Net een preekheer," lachte de meid, die mij in den maneschijn de trappen af zag ijlen.
"Hoor," zei ze beneden in de donkere kamer, "de vliegers snorren altijd hier boven 't huis."
> | Zondag 30 sept. '17.
Gisteren volgens gewoonte vroeg naar bed zonder licht, wankelend, schoppend tegen de stoelen, mistastend naar den wand en dra geleid door den schemerschijn der open deur en de twijfelklaarte, van de bommenval, het schrikverwekkend dakvenster van rechtover.
Het slaat elf uur en nog niet ingeslapen.
Bons, bons, rumoert het boven de stad. Bommen, weeral bommen! Ontploffing op ontploffing volgt. De eenen hebben aangeraden: "Blijf in bed," en toen deed ik het; anderen hebben gezegd: "Opstaan," en nu volg ik hun raad, wat bij afwisseling geschiedtoorsp.: geschied. Ik durf er den tijd niet afdoen kousen aan te trekken. Met een sjaal over de schouders ijlings naar beneden geloopen.
De lucht is starrenhel en over dien starrenhemel staat van 't zuiden naar 't noorden boven mijn huis een breed zoeklicht, aan een schitterende kolom gelijk.
De meid volgt mij half nog in slaap. Met den voet getast, of het wel de laatste of de voorlaatste trede is. Ja, nu voel ik — slierend met de zool — het marmer van de gang.
Veilig in de voorkamer geraakt, de sopha gevonden. Een kussen voor de warmte op de knieën getrokken:
"Waar zijt gij?" tegen Suzanne.
"Hier."
"Hier, waar is dat?"
Ik strek den arm uit. Ze zit in den anderen hoek van de sopha: 't gezamenlijk gevaar wischt het verschil der standen uit.
Het is zwart donker als in een kolenmijn, en donderend volgen de kletsen elkander op; de glazen van de kroonlijst rinkelen...
"Ik heb honger," klaagt het meisje.
"Ga beneden en eet, er is immers brood en boter."
"Zonder licht!" werpt zij op.
Ik denk, dat ze bang is: "Verschuil u ten minste in den kelder, daar zult ge in veiligheid wezen, beter dan hier."
"Neen," antwoordt ze, "ik blijf waar gij zijt."
Ze weet, dat de dokter verklaard heeft tegen mij: "Niet in den kelder, gij: het gevaar voor longontsteking is bij u veel grooter dan het bommengevaar." Maar dat meisje nevens mij, moest zij niet voor zich zelve zorgen? "Toe, Suzanne, ga beneden, haast u, kind, loop."
Maar ze roerde niet: "Neen," zei ze eenvoudig, heel kalm, "het zal overmorgen negen jaar zijn, dat ik bij u woon, wij hebben zoolang samen geleefd, wij zullen samen sterven als het moet." En ze bleef bij mij.
O, o! welk een spektakel in de lucht: een dreunen en bonken, een hamerslaan een oorverdoovend door elkander mokeren van zwaar kanongeschut!...
Nu treedt er een poos van stilte in en nu is duidelijk snorren van vliegers te hooren... Wacht het gekleun zal herbeginnen... en daar breekt het weder los verwoeder dan ooit. En ditmaal tel ik de schoten: in de zestig!
Nu zal het uitwezen en we trekken naar boven; want hoe mild deoorsp.: temperatuur was gedurende den dag, toch wordt de afkoeling groot binst de uren van den nacht, vooral voor wie in dun slaapkleed is.
Nauwelijks zijn wij elk in onze kamer en te bed of weder moeten wij er uit, onweerstaanbaar voortgedreven. Al overal het bersten en kraken; al de ontploffingen, schijnen boven mijn huis te geschieden...
En dan terwijl ik weder beneden op de canapé zit gebeurt er iets onbegrijpelijks: het moet een begoocheling van het gehoor wezen; maar het sterkste gestel zou er niet tegen bestand zijn: een mitrailleuse geknetter ontstaat. Het schijnt niet uit de lucht te komen maar van op den grond aan den hoek van den Steenweg, zoo hel, zoo duidelijk, zoo beangstigend, net als sprongen ontelbare houwitsers langs de straat van steen tot steen voorbij.
Elk oogenblik is te verwachten, dat het huis, dat al de huizen hier instorten zullen.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1917
<<september>>
ZoMaDiWoDoVrZa
      1
2345678
9101112131415
16171819202122
23242526272829
30      
logo CTB