<>

1917-10-27 (2 berichten)

> | 27 oct. '17.
"Bekenntmachung," Zaterdag uitgeplakt. Alle drankhuizen voor belgische onderdanen worden gesloten.
Elke verkoop van sterke dranken wordt verboden. Voor iederen civiel arbeider, die nog op de vlucht gaat, moet de gemeente duizend frank storten, welke zullen terugbetaald worden, indien de ontsnapte zich voor 15 november 1917 in de handen der duitsche overheid bevindt. Zooniet zal de som verbeurd wezen.
In iedere gemeente waar een gevluchte civielarbeider gevestigd is, zal een man als gijzelaar aangehouden worden (volgens bestemming der betrokken Kommandantur) indien de voortvluchtige voór 15 november niet zou weergekomen zijn.
> | Zaterdag 27 oct. '17.
Mij werd herhaaldelijk aanbevolen, toen er verleden jaar nood van aardappelen in huis was: "Laat in 't vervolg niets onbeproefd om er u aan te schaffen. In 't voorjaar zal de prijs honderd ten honderd stijgen tot op drie honderd frank. Vertrouw op geen rantsoen. De bestelling er van is onzeker. Denk aan verleden winter, toen het leveren er van eens werd geschorst."
En door schrik bevangen voor de toekomst, stelde ik allen van wien hulp te verwachten was, in het werk. Ik had reeds zoo lang gezocht, was veel beloofd en had nog niets gekregen.
En nu, plotseling, wel, wel! De uitslag wordt in den tegenovergestelden zin schrikverwekkend: er ging gisteren geen bel over of het bericht luidde:
"Ze zijn daar met aardappelen."
"O, welkom!" de eerste, tweede en derde maal. Het was oprecht een groote voorraad om onbezorgd den winter in te gaanoorsp.: integaan, genoeg tot na het nieuwe lenteseisoenoorsp.: lenteeisoen...
Maar... te veel is al te veel: Nu ging het: "Een zak aardappelen van madame N." Dat nieuws ontstelde mij en ik dacht na "Heb ik madame N. ook van aardappels gesproken?" Het is mogelijk... Zou die vracht niet te weigeren zijn?
Terwijl ik aarzel, spreekt de meid: "Ze liggen al in den kelder, honderd kilog. De brenger zegt, dat er geen haast is met de betaling, Madame N. heeft het geld voorgeschoten." In godsnaam dan! Maar van kwaad kan erger komen. Mijn nicht Alice treedt binnen, blozend van kracht en gezondheid, stralend van vreugd: "Een blijde boodschap: het is mij gelukt twee honderd kilog. aardappels te kunnen koopen aan een gunstigen prijs, honderd en vijf frank den honderd kilog. Ik twijfelde of ge er tweehonderd verlangdet en nam 't zekere voor 't onzekere. Ze zijn er reeds mede op den steekwagen. Ze zullen dadelijk aankomen."
Heilige deugd, wat nu gedaan! Ze zijn gekocht, ze moeten aangenomen worden, maar... wat uit te richten met zulk een hoop aardappelen... genoeg voor een kleinen winkelier! En... indien er huiszoeking gebeurt, de Duitschers zullen alles pakken!
Op Gods genade dan. Ik bezit er nu reeds aan verschillende prijzen: honderd en vijf of tien, honderd en vijftien, honderd en achttien...! Want het is merkwaardig: al de hier gezonden smokkelaars verklaren nagenoeg hetzelfde: "De pataters zijn beloofd aan honderd frank, maar het kan niet, we moeten ze te ver gaan halen... de prijs moet zooveel of zooveel verhoogd zijn."
Ook goed, hoewel ongaarne. Een andere is gepakt met hetgeen hij voor u bestemde en, om zijn woord gestand te doen, staat hij u van zijn eigenen hem zoo, o zoo noodigen voorraad af.
Ze zijn allemaal gepakt, die aardappelen leveren. In 't begin brak mijn hart van medelij over zooveel last en verlies bij al die arme menschen. De eerste maal waren het twee meisjes: "We zouden hier al vroeger zijn geweest," zei de eene, "maar de vijftig kilog. die we bij ons hadden, zijn ons op Halewijn (twee uren van hier) afgepakt." En de andere viel haar in 't woord: "Het was nog verder: aan de "truweel". We gingen zoo gerust voort met onzen kluts op den rug, toen er in eens ne markepakker voor ons stond; vanwaar hij kwam, kondt ge niet gissen, misschien uit nen drogen gracht: "Wat heb-de daar?" vroeg hij, — "Kartoffeln." "Wie viel?" — "Twintig kilog." "Ge liegt, ge hebt er meer." — "Och, we zijn arme menschen, we moeten toch eten, wat kunnen we doen met ons rantsoen? Laat ze ons.""
""Nichts zu machen darmit," zou hij geantwoord hebben. Toen hadden ze hem vijf mark aangeboden; maar het hielp niet. Ze waren alles kwijt.
Ze vertelden dat met verkropte stem, op waarheidstoon, een toon, naar men beweert, waarop ge u niet bedriegt en ik liet mij toch bedriegen en geloofde ze.
Voor niets ter wereldoorsp.: werel zouden ze iemand willen verschalken. Ze bekenden mij precies, hoeveel ze aan de boeren betaalden... ze hadden inderdaad een kleine winst.
"Ze vertellen allemaal overal iets dergelijks," zei mij een menschenkenner, "dat is hun taktiek voor overschatting."
- "Nochtans die toon, die toon der oprechtheid," wierp ik nadenkend daartusschen.
Daarop heeft hij, die advocaat is, geantwoord "Wie verdacht wordt kan bezwaarlijk een waarheidstoon aannemen; maar bij lichtgeloovigen is een leugenaar zich zelven heelemaal meester, hij kan elken toon aanslaan, die hem dienstig is."
Mijn rampspoed was met het bovenstaande nog niet ten einde; dezen morgen verscheen een andere nicht: "Ge zult ze krijgen," zei ze, "doch in plaats van tweehonderd, kunt ge er slechts vijf en twintig hebben, ondanks al mijn aandringen."
"Ach, lieve," het ontsnapt mij onwillekeurig, "ik heb er al veel te veel."
Verbluft ziet ze mij aan, verschrikt bijna. Zou ik ze haar misschien aan de vingers laten?
"Neen, neen," verhaast ik mij te antwoorden op hare onuitgedrukte vraag: "Het spreekt van zelf, dat ik ze aanvaard, maar bezorg er verder geene meer."
Dat was de dank voor al haar moeite. Ik voelde het met zelfverwijt, toen ze teleurgesteld zei: "Het spijt mij, het spijt mij."
Nu trachtte ik het goed te maken: "De winter is lang," herhaalde ik, wat anderen mij voorgehouden hadden; "de aardappelenoogst is vroeg opgedaan, de knollen zullen minder goed bewaren dan eertijds; vele zullen kapot gaan, beter overvloed dan te weinig in den kelder."
Ze was nog niet weg, toen een andere bezoekster verscheen, een oudachtige juffrouw uit de buurt, met welke de meid zeker over de zaak gesproken had.
Ietwat bloo als ongeďnviteerde, nauwelijks van aanzien bekende tot mij te komen, begon ze met aarzelende vriendelijkheid, hoogblozend:
"Ik weet, dat ge in verlegenheid zijt met de bevoorrading... voor 't oogenblik ten minste... dat mag niet. Ik heb hier zes kilog. aardappelen mede, die ik u zal overlaten. Ge kunt er mij later evenveel in de plaats voor geven." Hoe kon ik anders dan erkentelijk wezen?... Maar... opgepast: wel aan de juffrouw te verzekeren, dat ik nu voorzien was... Och, ze stond daar met den eerst onder den mantel verborgen, en nu te voorschijn gehaalden korf in de hand. Het ware ruw geweest haar voor te stellen, dat ze die weder medenam.
Bij den grooten hoop dus ook doen uitgieten... Wat voor een hoop!... Een belklank, en na het vertrek der buurjuffer, bericht op mijn vraag, wie 't was: "De groentevrouw met het aardappelrantsoen."
Nu is de maat vol, nu verweer ik er mij niet meer tegen; laat maar aanbrengen, hoeveel ze ook willen. Ik ben overwonnen in den strijd. Ik zit en zin na, ik wik en overweeg: is het misschien de vingerwijzing van een Opperwezen, een oproep tot inkeer in mijn binnenste; een beschuldiging van onmeedoogendheid jegens de behoeftigen? Ik heb mijzelve reeds verweten, dat ik te weinig geef. Welnu ik zal het zoo maar uitleggen en mijn leven beteren.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1917
<<oktober>>
ZoMaDiWoDoVrZa
 123456
78910111213
14151617181920
21222324252627
28293031   
       
logo CTB