<>

1917-10-31 (1 bericht)

> | Woensdag 31 october '17. 's Namiddags 3 uur.
Midden europeesche tijd.
"Het is zulk schoon weder. Ge zit veel te veel thuis, waarom niet eens uitgegaan," heeft een bezoekster gezeid, die zoo even vertrokken is.
Heel waar. Hoed en mantel laten brengen en langs de Leopoldlaan gewandeld. De herfstzon schiet er lange schuine stralen en maakt er gouden plekken op den grond door 't schaarsche loover der platanen, dat reeds zelf met verguldsel is geplekt. Ja, het is een heerlijk schoone dag. En wat voelt de lucht frisch aan, na het dompige nog naar roet ruikende in de woonkamer, waar vandaag een schoorsteenveger is aan 't werk geweest! Wat een genot hier te drevelen: weinig beweging, een voorbijglijdende soldaat halsbrekend-vlug de helling afwielend; een andere die op een rustbank, heel voorovergebogen, met de twee ellebogen op de twee knieën, een dagblad leest: "Für das Feld," natuurlijk aanmoedigend nieuws, dat hem als doelmatig — gelijk men met de hoenders doet gebrokkeld — dagelijks toedient; een kindermeid, die een wagentje voortstuwt; een ander kind, een knaapje, dat huppelt naast haar met warmwitte, wollen kousjes aan, en een overvloed van blonde krulletjes op de schouders over 't zwart fluweel van zijn buisje. Een verrukkelijk kopje, van wiens haarkracht, helaas! door roekelooze ouders te vroeg al veel te veel wordt geëischt, bedenkelijk voor het toekomstig behoud van dien rijkdom.
Welk een verschil, die kalmte hier bij de drukte zoodra ge den hoek om op den Steenweg komt: automobielen met officieren; groote grauwe Kraftwagens — Kaiserlich deutsche Reichspost; en voertuigen met een wit vierkant, waarop het rood kruis van wee spreekt en van lichaamslijden... en soldaten, soldaten! Ge ontwaart schier niets anders, de burgers gaan er bijna in onopgemerkt verloren. Het schijnt hier niet meer een stad met een bezetting maar een bevolking van soldaten.
Aan het station krielt het er van. Enkelen zitten op het mosaïekplein met den ransel op den rug en allerlei wapentuig rondom hen neergelegd. Gaan ze vertrekken of komen ze aan?
En thans een aangrijpend schouwspel: een tiental engelsche krijgsgevangenen verschijnen aan den uitgang van 't stationsgebouw onder militair geleide. Ze zijn in bleekbruin kakhi gekleed met helmen op, die laag over de ooren neerhangen.
De weinige stedelingen, die er op 't plein tusschen de Feldgrauen loopen, troepen belangstellend te hoop rondom hen; ruw worden ze met de duitsche geweerkolven achteruitgedreven. De gevangenen moeten in een auto stijgen; deze rolt heen in allerijl en toch vinden de straatjongens tijd, en zijn behendig genoeg om appels en peren door de open raampjes hun toe te gooien.
En weder komt een jammerlijke bende uit het station: Duitschers, versch gekwetsten, een achttien of twintig in getal. Twee vooral trekken de medelijdende aandacht. De een heeft den hals omwonden tot boven de kin, eene deroorsp.: de wangen is gansch daaronder opgezwollen. Is het een wonde, die zijn uniform doorbloed heeft of lag hij zoo even in een bloedplas? Heel zijn rug is donkerrood van gesteven en stijvend bloed. De andere is klein of verkleind — ingekrompen door het lijden. Zijn hoofd is gansch omzwachteld en met het vrijgebleven oog kijkt hij de voorbijgangers aan met een blik, die als een aanklacht tegen de gruwzaamheid der menschen u diep in 't harte boort.
Ach, waarom ben ik niet liever thuisgebleven! Maar het stratenschouwspel houdt nog treuriger verrassingen in zijn films gereed: wat komt er ginds van verre op zijde, beschut voor gerij, langs den Steenweg aan? Het lijkt op eene kudde heel vuile schapen, dicht opeengedrongen. En wie voorbijging of voorbijkwam, blijft staan kijken:
Het zijn ook gekwetsten, genezenden op weg naar 't station. Hoeveel? Ik weet het niet: vierhonderd, vijfhonderd, misschien min, misschien meer. Enkelen dragen ransels. Bleeke tronies, armen in band, hoofden omwonden, hoofden zonder hoed of pet, waarvan de oogen onder 't heel zuiver wit linnen als holten van doodskoppen zijn. Een dezer menschen heeft geen neus meer: een smal windsel heel plat, bedekt zijn gelaat van over de kaaksbeenderen tot boven de lippen... O wee! Akelig, akelig, haastig naar huis, met al de onverdrijfbare visioenen van die noodlottige wandeling in die milde lucht en dien gulden zonneschijn...
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1917
<<oktober>>
ZoMaDiWoDoVrZa
 123456
78910111213
14151617181920
21222324252627
28293031   
       
logo CTB