<>

1915-12-19 (1 bericht)

> | Zondag 19 december '15.
Gisteren bezoek van den Roodkruisman. Hij heeft een boodschap gedaan voor mij te Berlijn en brengt bescheid. Het viel hem hard zijn vaderland te verlaten op dit tijdstip. Een Duitscher is zoo vergroeid met de vreugden van het Kerstfeest, dat hij die niet ontberen kan.
Hij voorspelt: het toekomend Kerstfeest zal het laatste wezen, dat het duitsch leger verre van het geboorteland viert. Hij zelf zal naar alle waarschijnlijkheid in Gent blijven. De sociaal-democraten dringen aan in het parlement op het sluiten van den vrede. Och, dat heeft niets te beduiden, naar hen wordt niet geluisterd. "Liebknecht is verrückt," en hij wijst zijn voorhoofd aan. De kleine nationaliteiten moeten verdwijnen. Dat is een evolutie-wet. Wierd België niet ingelijfd bij Duitschland, Frankrijk zou het pakken, of het zou een kolonie van Engeland worden. Holland wil Antwerpen hebben, maar dat geven wij hem niet. Laat Frankrijk Wallonie nemen, dat hindert ons niet; maar de Vlamingen zijn Germanen, deze behooren bij ons. De boeren zijn duitschgezinden, spreek met hen, ze zullen u zeggen: "De oorlog mag nog lang duren, nu verdienen wij geld..."
"Oneerlijk geldgewin dat steunt op uitbuiting van ons arm volk. De boeren zijn uithongeraars. Ge ziet het aan de aardappelcrisis," zeg ik.
"Uw volk is goed, uw regeering is slecht. Waarom heeft uw koning de duitsche legers geen doortocht vergund? Hem was honderd millioen daarvoor aangeboden door den keizer."
"Foei, men verraadt zijn land niet voor geld; men laat geen andere natie verpletteren voor geld, indien men ze tijdelijk beschermen kan. Frankrijk was niet voorbereid op den inval en den oorlog."
Nu volgen protestaties. "De bewijzen zijn gevonden te Antwerpen: verdragen tusschen Engeland en België."
"Dat wordt hier niet geloofd."
Hij treedt in lange uitleggingen over de rechtschapenheid der duitsche hoofdmannen. "Het was de plicht van België ons door te laten." En ik antwoord: "Ons land is een krijgstooneel, onze handel vernietigd, de openbare fortuin uitgeput, onze dorpen, onze steden zijn verwoest, de bevolkingen op de vlucht gedreven; vaders, zonen, broeders zijn gesneuveld in groot getal en toch..." ik zie hem scherp aan, "en toch mag ik u zeggen, dat ik nog nooit uit een enkelen belgischen mond heb gehoord, ondanks al die rampen; al dat wee: "Onze koning en onze regeering hadden de Duitschers moeten doorlaten naar Frankrijk."" Dat schijnt wel een zekeren indruk op hem te maken. Hij zwijgt een tijdlang, dan herneemt hij:
"Omdat Frankrijk steeds zijn invloed hier doen gelden heeft."
"Neen, omdat er nog eerlijkheid en rechtvaardigheidsgevoel bestaat onder ons volk." Och, het is onaangenaam twisten over zulke diep in 't hartgrijpende quaesties en wij laten van lieverlede het onderwerp varen en hij vertelt van Berlijn, van de opwekkende, klare koude eigen aan een continental klimaat. Van de vochtigheid hier klaagt hij, van de verslappende lucht, waaraan hij bij elken terugkeer opnieuw gewend moet worden...
Maar zooals elk waterstroompje, door een hinderpaal tijdelijk kan worden opgehouden en toch door reten en balken weder naar de diepte vloeit, zoo loopt het onderhoud weder dra over den huidigen toestand.
"Het is verwonderlijk," zegt hij, "hoe gemakkelijk de Duitschers de Vlamingen verstaan en omgekeerd. De kinders zingen duitsche liedekens langs de straat."
"Ja, dat is waar en verbazend, maar uit liefde is het niet: begaafdheid voor het aanleeren van vreemde talen, dat is het.
Zijn reis naar Romenië is onbepaald verschoven.
"België is een heerlijk, schoon land!" spreekt hij bewonderend. Hij is nog eens naar Oostende geweest. Nu zijn er al de straatnamen in het Vlaamsch en het Duitsch aangeduid. Geen fransche opschriften meer. Binnen kort wordt zulks te Gent ook ingevoerd, voorspelt hij. Hij vraagt mij een spraakkunst Vlaamsch en Duitsch ter leen. Dat bezit ik niet. Hij moet dat in een boekwinkel halen, en hem wordt een adres aangegeven.
"Ge moet weten," vertrouwt hij mij, "dat de duitsche overheden ons ten hoogste aanbevelen Vlaamsch te leeren." Het kost den Vlaming ongehoorde moeite, ondanks vasten wil en taai geduld, om Fransch te leeren. Indien de menschen hier met denzelfden iever bezield waren om het Duitsch — ten minste als omgangstaal — machtig te worden, slechts enkele maanden zouden daartoe vereischt wezen.
Nieuws uit Nevele. Pruisen en Würtenbergers woonden samen in een groot huis op de markt. Deze waren vredebetrachtend, de Pruisen oorlogszuchtig gezind. Alle dagen ontstond twist, alle dagen vochten ze ondereen. Ze zijn allemaal naar 't frontoorsp.: frond gestuurd.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1915
<<december>>
ZoMaDiWoDoVrZa
   1234
567891011
12131415161718
19202122232425
262728293031 
       
logo CTB