<>

1918-10-04 (1 bericht)

> | 4 Oct. vrijdag 3 uur 's namiddags.
Eerst het noodsein, hoe, hoe hoe-e-e, onmiddellijk daarop twee groote ontploffingen, het gerucht van neerbrokkelend glas. Het moet in groote hoeveelheid en niet ver van hier wezen.
Ja, het is zoo: een bom is in 't hotel de "Belle Vue" gevallen dicht hierbij. Al de ruiten van de huizen in 't ronde zijn gebroken of erg beschadigd als het groote, sterke spiegelramen zijn. De tweede bom viel op het Maria-Henrietteplein, bij St. Pieters Station: daar zijn twaalf dooden: ze worden bij de schouders en de beenen opgeraapt en op een wagen gegooid en naar het lijkenhuis van 't Burgerlijk Hospitaal gevoerd. Het bloed druipt van onder de planken uit. Brr!
Alle nachten is te mijnent inkwartiering van een officier, telkens een anderen. Ze komen op alle uren aan. Dezen morgen verscheen er een met zijnen Bursche om half vijf. Ze hadden hun stormhelmen op en waren als ezels beladen. De officier is groot, zwaar en heeft een barsch gelaat, de Bursche daarentegen, klein, krom, met het lijdend, nederig, smeekend voorkomen, dat den zwakkeling kenschetst.
De logeerkamer — 't is te zeggen mijn zitkamer, door de Gentsche politie aangeduid voor Duitsch logement — wordt voor hen ontsloten en beide verdwijnen er in. In 't bed is plaats voor twee. Om tien uur komt de jongen reeds beneden. Ik sta juist in de gang bezig met het afnemen van 't stof op de aspedistrastruiken.
Hij vraagt een borstel en blink, een paar laarzen in de hand houdend. Terwijl de meid, op mijn belklank alles haalt, vraag ik hem, of hij goed geslapen heeft.
"Ja, op het vloerkleed."
"O, dat moet hard zijn geweest."
"Ik ben aan slechter gewend: sedert zes nachten lag ik buiten op de bloote aarde."
En hij vertelt in een niet licht te verstaan Platduitsch, dat ze verleden nacht van Oostkamp afgezakt waren tot aan een vaart door een andere vaart doorkruist... "Die van Deinze naar Schipdonck, en de Brugsche vaart?" onderbreek ik hem vragend. Dat weet hij niet. Hij kent geen namen van de bezochte oorden. Door bosschen, in regen en duisternis, over grachten, waarin ze soms waadden tot aan de knieën, wat hij met de hand aanwijst, en ergens over een hulpbrug, waar de voormalige brug opgeblazen lag. De luitnant, aan 't hoofd zijner compagnie, zat te paard. De hulpbrug was niet sterk. Hij steeg af, over de brug gaande, hield hij het paard bij den toom en liet het door 't water zwemmen.
Ze waren met twee compagniën, een twaalftal mannen liepen daaruit weg. Hun vijand volgde heel den troep op de hielen en de kogels regenden over de wegen. Twee kameraden vielen dood naast hem door een obus getroffen. Het hoofd van den eenen rolde over den grond, en "wij," zei hij, "vluchten, altijd maar vluchten en loopen, vier uren lang."
"Keerdet gij u niet om? Schoot ge niet weder?" "Neen, neen," schudde hij met het hoofd.
Om éen uur kwam de officier beneden, hij zag er norsch uit, toen hij mij berichtte, dat hij nog een paar dagen dit kwartier houden zou.
Zijn gelaat veranderde op mijn vraag, of hij goed geslapen had [334]
[334]Loveling heeft het woord 'goed' voor 'geslapen' geschrapt. Aangezien dat wellicht een vergissing was, is het woord hier toch in de tekst overgenomen.
in een bed, waarvan de matras weggenomen was door de bezetting, ik drukte op het woord.
"Uitstekend, geen wonder ook, sedert acht nachten onder den bloten hemel gelegen." Den nacht van hun aankomst hier was hij in slaap gevallen op zijn paard.
"En uw ordonnans heeft vannacht geen bed gehad," betreurde ik.
"Das schadet niet," glimlachte hij, aan veel slechter is hij gewend en zoo hoeft het te wezen. "Hij lag hier op het tapijt met eene deken op hem, maar die jongen is ziek," voegde hij er met een zweem van medelijden bij.
"Het is toch ook een mensch," zei ik, "hij zal een chaise-longue krijgen."
"Onnoodig," was zijn onbarmhartig antwoord. "Wie heeft zich over alzoo een ondergeschikten lummel te bekommeren. Gehoorzamen aan mijn bevelen is alles, wat er voor hem te doen staat."
Disciplien, verschil der standen, handhaving der oppermacht!
Desondanks deed ik den jongen geholpen door de meid het noodige van boven halen. Ik merkte op, dat hij beefde van de koorts.
Welk een genot was het, 's nachts ontwakend, te denken, dat die kranke knaap het nu ten minste betrekkelijk goed en een kussen onder 't hoofd had!
"Zijn aangezicht straalde van dank," zei de meid, toen hij 'soorsp.: s morgens koffie zette voor zijn meester in de keuken. Hij had haar zijn masker tegen de giftige gassen, patronen en handgranaten getoond en aangewezen, hoe deze laatste gebruikt worden.
Hij sprak van zijn gebieder als van een hooger wezen met bang ontzag en hondentoewijding.
Ge kent allen de fransche spreuk.
"Oignez vilain, il vous poindra.

Battez vilain, il vous oindra."

In de slapeloosheid van den nacht verkrijgt de geest zijn grootste helderheid: alles stil, alles donker, zwart donker om u heen. De onbewegelijkheid zelve van 't nederliggen helpt er aan mede om de visioenen van het verleden in bepaalde vormen u voor te tooveren... Ik zie mij weder aan boord van den transatlantiker, de Karlsruhe... [335]
[335]In het voorjaar van 1899 maakte Loveling aan boord van de Karlsruhe een reis naar Australië. De dokter van wie zo meteen sprake is, is scheepsarts Menzel, met wie zij twintig jaar lang een hoofdzakelijk epistolaire relatie zou onderhouden.
Aan de tafel van den goudgegaloneerden kapitein, waar ook mijn plaats was aangewezen, diende een kellner, voorzeker een uitgezochte fenix in zijn vak, rap gekeerd, onhoorbaar stappend, vlug van blik, attent op de wenken der dischgenooten, onvermoeibaar en steeds met den halven glimlach der gedienstigheid op den mond.
Hij was slank van gestalte en blond van haar. Stoffel was zijn naam.
De Nord-Deutsche-Lloyd begiftigt zijn reizenden met onberekenende mildheid: op de spijslijst voor het eerste ontbijt komen niet minder dan vier en dertig nummers voor.
Het was verbazend aan te zien, hoe de Duitschers er zich blakend goed aan deden: caviar, côteletten, geräucherter Westphälischer Schinken, gesotener Yorker Schinken, gevolgd door een ferme eierstruif; of evenveel keuze van andere lekkere dingen, maakten doorgaans het maal van een enkelen uit.
Bijwijlen had ook Stoffel nauwelijks het een aangebracht om het grillig — afgekeurd — weder weg te moeten nemen en door iets anders te vervangen...
Mijn kleinste wenschen ook haastte hij zich te voldoen; maar ik was nog geen acht dagen aan boord, toen zijn handelwijze heel verschillend werd. Vroeg ik iets, hij scheen het niet te hooren, liep voorbij om een ongeduldige te bedienen en vergat het bestelde soms geheel.
"Dat is zonderling," zei ik aan den scheepsdokter, die naast mij zat.
"Volstrekt niet," antwoordde hij.
"Hoe volstrekt niet? Ik ben toch altijd heel beleefd met hem."
"Juist dàt," sprak hij.
Verbaasd zag ik hem aan, als een verklaring eischend over zulk een ongehoorde opvatting van den dienst.
Hij liet er mij niet lang op wachten. Hij zei:
"Ge noemt hem, als ge hem aanspreekt, ge zegt "als 't u belieft" of "wilt ge mij dit of dat bezorgen.""
"Ja, welnu en hoe anders?"
"Zoo doet men dat niet tegen een onderhoorige, men zegt:"
""Geef mij dit, haal mij dat," op gebiedenden toon. "Ge hebt het verbruid, voor u is het te laat om nog gezag te verkrijgen. Indien gij een bevel te geven hebt, wend u tot mij, ik zal u 't verlangde doen aanbrengen."
De tucht, de duitsche, militaire tucht, die den evenmensch vernederend tot een slaaf doet afdalen!
En het geschiedde, zooals 't moest: "Hier," zei de dokter als tot een hond, wanneer ik eene spijs had uitgekozen en Stoffel maakte spoed. Ik merkte de zaak verder op: wanneer de dokter zelf iets noodig had, sprak hij geen woord te veel:
"Laubenheimer, Rudesheimer," of als hij lust had naar iets bijzonders, ging het: "Heidsieck, kleine Flasche." En Stoffel hield reeds, buigend zijn zakboekje gereed, waarin de besteller zelf het extra verlangde zooals drank aan te teekenen heeft.
Zou het hier met den officier en den ordonnans ook aldus wezen, is het noodig, dat in omstandigheden als deze, in wreeden oorlogstoestand, als elk betrokkene evenveel, en de geringe nog meer dan de hooggeplaatste lijdt, het maatschappelijk onderscheid nog moest bestaan? Kan het nooit over 't hoofd gezien worden, of is de tucht zoo volkomen onoverbrugbaar tusschen den hoogen in rang en den mindere?
Ge zoudt het wel moeten denken en zuchten:
"Arme menschheid!"
Men weet, dat de heilige Franciscus van Assisi, die in de eerste helft van de 13de eeuw leefde, een Italiaansch edelman, aan zijn rijkdommen en de pracht van het vaderlijk paleis verzaakte om in de uiterste armoede te leven; zijn klooster der Porcuincula verliet om melaatschen op te zoeken, [336]
[336]Loveling bedoelt de kapel van Porciuncula, waar Franciscus van Assisi de orde der minderbroeders stichtte. De kleine kapel, waarin engelen zouden zijn verschenen, staat tegenwoordig in de 'Baslica Patriarcale di Santa Maria degli Angeli in Porziuncola'.
deze aan zijn hart drukte en zoende.
Maar de overlevering zegt ons niet, welk een uitslag de heilige met zijn liefderijke zelfverloochening verkreeg.
Het aanstaande vertrek der Duitschers biedt een eigenaardig schouwspel aan: een ononderbroken reeks van rijtuigen van elken aard en vorm met allerlei daarop: stroo, hooi, kalveren, een naaimachien, een schrijfmachien, matrassen, stoelen, zetels, kuipen, keukengereedschap, een geit, schapen enz. Daartusschen paarden aan den toom geleid. Een wagen met doodkisten, heel groote, ruw, uit oude of nieuwe planken saamgetimmerd.
Men zegt, dat ieder voor twee lijken dient: een gelaat er in op de voeten van 't ander gelegd; zelfsoorsp.: zelf ongelooflijke dingen worden vervoerd: een kar met een kooi, waar een vos in zit.
Op St. Pieters-plein staan meer dan honderd veulekens gereed voor 't verzenden naar Duitschland.
Een gesprek met een hier logeerend officier. Hij zegt: "Enkel de Zivilverwaltung trekt weg. De bezetting blijft. Troepen zullen als nu bestendig afwisselen." Anderen beweren: "Gent wordt niet zoo licht opgegeven. Achteruittocht tot op zekeren afstand, wederzijdsch bombardement over de stad."
Nog een andere duitsche stem: "De keizer is de braafste mensch der wereld, ofschoon een autocraat. Hij heeft steeds vrede betracht. Engeland is jaloersch op Duitschlands welvaart. En Albert! Begrijpt men een koning, die aan 't hoofd van zijn leger triomftochten doet in steden, die door zijn eigen troepen zijn verwoest! De duitsche soldaat is er van jongs af op gedrild niets onnoodig te vernietigen. Hij eerbiedigt andermans bezit. In andere landen hebben de soldaten geen behoorlijke opleiding genoeg. Ze maken een sport van verdelgen zelfs in eigen land. Langs alle zijden aangetast staat Duitschland heel alleen tegenover de wereld. Denemark komt nu Sleeswijk-Holstein weder te eischen."
"Is dat niet een gegrond vermoeden, dat het recht niet langs zijn zijde is?" waag ik heel zachtjes de vraag te stellen.
"Neen, Duitschland heeft gelijk tegen allen," luidt de overtuiging.
Is het mogelijk zulks te beweren tegenover de werkelijkheid! Menschen doodgeschoten, huizen geplunderd, werklieden opgeëischt om in 's vijands voordeel te arbeiden op gevaarlijke plaatsen aan het front; koper uit schuilhoeken te voorschijn gehaald, kunstwerken stukgeslagen, wijn uit den grond opgedolven en den eigenaar voor elke flesch een mark boet opgelegd. Tot het laatste vlokje gevonden wolle meegepakt!...
Ik bezat een Bescheinigung, onderteekend door den Chef der militaire Polizei, waarbij te mijnent verder geen wolle mocht aangeslagen worden en nam de voorzorg, die voor mijn vertrek naar Duitschland aan de meid ter bewaring te laten. Vijf soldaten kwamen op 17 juli '18 huiszoeking doen. De twee overgebleven matrassen waren niet weggestopt; de Schein werd getoond. "Waardeloos," de Schein is niet meer geldig. Hij wordt in den zak gestoken, en de matrassen, zonder eenig bewijs van wolle-hoedanigheid noch gewicht, op een kar geladen en weggevoerd.
Het heeft heel wat achternageloop en voorspraak gekost om ten minste de overtrekken weder te krijgen. Dat alles vernam ik bij mijn thuiskomst. Een matras was door de zorgen mijner nicht gevuld met katoenvlok. Bij het gebruik koekt dat te zamen en vormt dikten groot en hard als menschenvuisten.
"De martelaren hebben nog meer geleden," herhaal ik steeds de spreuk der vromen als iets tegengaat.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1918
<<oktober>>
ZoMaDiWoDoVrZa
  12345
6789101112
13141516171819
20212223242526
2728293031  
       
logo CTB