<>

1915-03-12 (1 bericht)

> | Vrijdag 12 maart.
Ik ben bezig aan mijn dagboek voort te schrijven. Het is kwart voor twaalven. De meid verschijnt: "Daar is een Duitsche soldaat beneden. Ik heb hem in de achterkamer geleid."
"Wat komt hij doen?"
"De gazetten hier onderzoeken; maar zijn Fransch — hij spreekt Fransch — is zoo zonderling, dat ik het niet al versta."
Zoo, zoo, ik ben dus verdacht... Ook goed. Verboden vrucht. Dagbladenoorsp.: betrekkelijk dagbladen wil ik niet in huis, hoeveel vrienden er ook zijn, die ze mij letterlijk willen opdringen, bewerend dat er voor mij geen gevaar bestaat. Maar... mijn dagboek. De copij is in zekerheid, meen ik, maar deze enkele bladen hier!... Hij zal ze vinden... waar ze bergen? Ik steek ze eerst in een deensch prentenboek, haal ze er onverwijld uit, schuif ze tusschen de onopengesneden vouwen vanoorsp.: een een aflevering van "Nederland" en ga beneden.
Daar staat een soldaat met het teeken van het "Rood Kruis" op den arm. Hij groet, met het hoofd bijna tot tegen den grond.
Het is een man met een bruin gelaat, kort geknipt zwart haar en een bril over groote gitoogen.
"Wat begeert gij van mij?" vraag ik zonder de minste ontsteltenis.
"O, u spreekt duitsch!" roept hij uit met een blijde uitdrukking op den mond. "Ik ben zoo gelukkig te vernemen, dat ik hier kwartier krijgen kan."
Hij houdt een geplooid briefje in de hand, dat hij mij wil afgeven.
"Er moet een misverstand zijn: de meid berichtte mij, dat u dagbladen kwaamt nazien."
Nu lacht hij jong en helder op, met witte tanden.
"Nein, gnädige Frau, maar het meisje antwoordde "ja" toen ik vroeg om hier kwartier te krijgen."
"Mijnheer, ik woon hier als dame alleen. Men heeft mij verzekerd, dat zulke geen soldaten aanvaarden moeten."
"Ik geloof, dat u gelijk hebt," zegt hij heel beteuterd. "Nochtans spreekt mijn briefje wel duidelijk op uw adres. Alles is zoo overvol en ik moet nu opnieuw gaan dompelen rondom de stad. Ik loop reeds drie uren van 't een naar 't ander."
Ik kreeg onwillekeurig medelijden met zijn nood.
"Als het volstrekt zijn moet, zal ik u herbergen."
"Dank u, ik zal inlichtingen nemen en zoo mogelijk elders gaan."
Maar klokslag twee stond hij daar weder met een briefje. Het luidde: "Op bevel van den Kommandant, kwartier voor éen man tot verder order. Braun, burgemeester."
Hij moest de kamer zien, waar wel wat rommel stond:
"O, goed, goed, moeielijk ben ik niet. De eerste nachten van mijn verblijf te Gent stonden geen bedden klaar en sliep ik op den blooten grond."
Hij haalt zijn valiezen; tweemaal moet hij heen en weder, zooveel reis- en legertuig heeft hij mede. Hij neemt alles uit legt het op de tafel en stoelen en zonder wantrouwen gaat hij uit het huis.
's Avonds klopt hij op mijn zitkamer en vertelt: "Duitschland moet zegepralen. In Berlijn wordt ge niet gewaar dat het aan mannen zou ontbreken. Het hoofdkwartier bedriegt de bevolking niet. Daardoor blijft het enthusiasme stand houden. Iedereen kent de juiste waarheid. Duitschland trekt geen cent van belgisch geld. Maar de stad moet de bezetting onderhouden. Kan ze het niet langer doen, zoo moet ze hypotheek nemen of leeningenoorsp.: leeneningen aangaan. Duitschland bevoorraadt België, het zendt meel en vleesch naar hier. Het doet ook de akkers bebouwen, opdat geen hongersnood ontsta. De Duitschers hebben niets tegen de burgerlijke bevolking, die door Engeland in het net gejaagd is. Alles wat de krijgslieden hier opeischen, wordt door Duitschland betaald."
"Pardon," zeg ik, "op ons land wordt den 15n van elke maand veertig millioen geheven."
Luid roept hij: "neen, niets, niets."
Ik wil geen strijd met hem aangaan en zwijg, maar hij zelf herhaalt:
"De Duitschers hebben niets tegen de burgerlijke bevolking."
"Het wachtwoord is immers schonen, niet waar?" zeg ik.
Maar hij vat den bitteren toon en den spot niet.
"Ja, ja, immer, überall," verzekert hij. "Frankrijk gaat ten onder, omdat het godsdienstig gevoel er door de republikeinsche regeering gedood is. De republiek kan niet blijven bestaan, want ze bezit geen macht over deugd en orde. De keizer geeft het voorbeeld van religieuze gevoelens. Daardoor komt de kracht, die hij uitoefent op ons volk, het hoogste in cultuur van alle volkeren. Frankrijk bezit geen Beethoven, geen Mozart, geen Goethe, geen Schiller; ook op medikaal en technisch gebied blijft het ten achter."
Luik zal afgenomen worden; ook een deel van Frankrijk en zuidelijk België. Onze zege lijdt geen twijfel. Men heeft de rest moeten wegzenden, zoovele vrijwilligers hadden wij. België's leger bestaat om zoo te zeggen niet meer. De krijg zal anderhalf jaar duren, de geestdrift evenzoo, indien het noodig is. Alle standen zijn er vaardig toe." Belgische vrouwen hebben de oogen van gewonde duitsche soldaten uitgestoken. Hij zelf heeft er in Berlijn zien aankomen en hier ook gezien. Daardoor rechtmatige wraak van Duitschland.
Hij is vijf en dertig jaar oud, vrijwilliger, werkzaam als krankenverpleger "im Bahnhof." Van de twee nachten moet hij er een waken. Hij verveelt zich hier. Sedert drie maanden verblijft hij hier, hij zou liever vechten. Weder hebben de Franschen een grooten veldslag verloren. Engeland heeft schuld aan alles, De Kommandantur behandelt de Gentenaren met weergalooze zachtheid en vaderlijkheid. Het eten van de soldaten was in het begin slecht, nu beter. In februari mocht hij voor veertien dagen naar Berlijn, zijn vaderstad terugkeeren. Onderweg zag hij al de velden hier en in Duitschland keurig beploegd. Dat alles is het werk der duitsche voorzorg, met het oog op levensmiddelen voor den herfst en den winter. Als vrijwilliger heeft hij zich geëngageerd voor drie maanden en na verloop dezer zijn aanbod verlengd. Het werd hem toegestaan te mogen blijven. Met meer dan een millioen trokken de vrijwilligers op. Hoevelen van die jonge mannen tusschen zestien en twintig zag hij zelf er niet aankomen voor het veld in flinke kracht en blozenden bloei, en hoe kwamen ze terug de niet gedooden en erg gekwetsten: bleek, ziek, uitgeput!
Hier staat de verteller van zijn stoel op, steekt het aangezicht tusschen de schouders vooruit, kijkt wezenloos met wijdopen oogen en houdt de armen krom, in ronde bogen, ver van het lijf af. Anderen worden blind van den trein gehaald, sommigen genezen, maar een arm of een been kwijt.
"Aldus keeren ze terug, opgevreten van rhumatismus," zegt hij, hoofdschuddend. "O der Krieg, der Krieg!"...
Gedurende heel het gesprek, of liever gezegd zijn alleenspraak, treft het hoe een intellectueel zoo onwetend en zoo kinderlijk naïef kan zijn. Hij is een geleerd man, dat blijkt uit zijn zielswezen en zijn geesteswending; hij heeft philosophische studies gedaan, kent, zegt hij, russisch en engelsch. Hij verblijft hier in een vijandelijk huis; hij toont zich oprecht dankbaar voor goede bejegening, en zijn verblinde waan is zoo groot, zijn menschenkennis zoo klein, dat hij al die ontboezemingen in het nadeel van mijn vaderland ongekunsteld uit, als ware ik het over alles eens met hem voor onze toekomstige nederlaag.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB