<>

1915-11-26 (1 bericht)

> | Vrijdag 26 november 15.
Wij kwamen gisteren avond terug uit Holland. Ik heb de laatstgeschreven bladen van mijn dagboek ergens weggestopt. Waar? Ik weet het niet meer. Er is een gaping van geheugen soms in 's menschen hoofd. Om het ditmaal te onthouden schreef ik het op, maar dat ook moest verborgen worden. Waar?
Ik weet het ook niet meer.
Wij trokken dus naar Holland maandag laatst. Op gestaan om half vijf, vertrek uit Gent — omstreeks zes uur. Het ging over Terneuzen, Vlissingen, Roosendaal. Douane, waar duitsche soldaten met hun grove handen uw linnen en toilet benoodigdheden uitschudden en overtasten. Toonen van identiteitskaart, van uw pasport, dat u wordt afgepakt en waarvoor ge een blad krijgt, dat ge in den Haag zult moeten doen stempelen, indien ge den tweeden dag niet naar België wederkeert. Er stond een adres op mijn valies. Dadelijk scheurde mijn nicht het af:
"Wat denkt ge wel! Geen strookje papier gaat over de grens." Inderdaad. Mijn pasport stak in een onbeschreven omslag:
"Hier, das geht nicht mit," klonk het.
"So! Ich schenke es Ihnen zum Andenken," zei ik ontevreden, wat echter den examinator lachen deed. Zoodra wij op Nederlandsch grondgebied waren, gebeurde er iets eigenaardig. Het bestond natuurlijk enkel in de verbeelding, doch het werkte als een plots vrijheidsgevoel, in een diepere ademhaling.
Wij hadden geen telegram gezonden aan onze verwanten in den Haag en vielen als twee bommen binnen. De eerste, die wij zagen was een jonge nicht in de voorzaal. Ze boog zich van op een afstand naar ons toe, als om met zekerheid waar te nemen, welke verbazende verschijnselen zich eensklaps voordeden, week achteruit en kwam dan vlug naar ons toe: "Wat zie ik!" riep ze toen, ons omhelzend. Mijn neef Cyriel zat in zijn werkkamer aan de schrijftafel. [171]
[171]Cyriel Buysse was in 1896 getrouwd met de Nederlandse weduwe Nelly Dyserinck en woonde sedert dan in den Haag. Vanaf 1900 verbleven ze tijdens de lente en de zomer in Afsnee. Tijdens de oorlog bleven ze in Nederland.
Als een schim sloop ik binnen en bleef zonder een woord staan onder de helle electriek kroon. En als zag hij waarlijk eene schim, week hij — opgestaan — ook achteruit tot tegenoorsp.: totegen den wand: "Neen, neen, dat is niet mogelijk! Dat kan niet waar wezen!" En toen, toch overweldigd door de werkelijkheid, vloog hij met open armen op ons beiden toe.
En zoo ging het zijn vrouw, die later onvoorbereid door de boden binnenkwam, ons zag en ook zij achteruitdeinsde.
En nu begreep ik de uitdrukkingen "omvervallen van verwondering, uit de lucht vallen, uw oogen niet gelooven."
Het waren blijde stonden, stonden van nooit genoten, onvergetelijk geluk. Wat hadden wij niet al te vertellen elk van zijn kant. En wij zagen correspondentiën binnenbrengen; een telegram verzenden, brieven openen en lezen. Hoe ongewoon een schouwspel voor ons, verstoken van elk postverkeer!...
's Morgens was mijn eerste bekommering, terwijl ik mijn hoed opzette om uit te gaan, in de valies te tasten naar wat hier te Gent een eenzelvigheidskaart heet, een woord nog nooit gehoord: een bruine kaart met portret, en leeftijd.
Och, hoe dom! Ik ben hier immers niet in bedwang noch gevaar voor straffe bij vergetelheid van dat stuk.
Wij dineeren met den legatiesecretaris van Duitschland in den Haag. Helaas, wat droeve toestand. Ik heb hem als jongen gekend. Hij was mij sympathiek; hij is het nog in even groote mate, nu hij een meter vijf en tachtig meet en een hooge bediening bekleedt... En, ach!, hij vertelt ons, dat hij in Rusland, als vlieger werkzaam, bommen geworpen heeft, dat hij den rook en de branden diep beneden, na de ontploffingen heeft gezien, in Argonne hetzelfde,... en wij zitten met hem aan tafel, bij ouders, die een zoon in 't leger zullen gaan hebben — het tegenovergesteld leger — en merken op, hoe zacht beschaafd, hoe attent — bescheiden in al zijn bewegingen hij de vijand, zich voordoet en nemen de suikerschaal aan, die hij ons aanbiedt en schuiven zelve de boter naar hem toe, indien hij die niet bereiken kan.
Is het lafhartigheid? Zijn wij zoo grondig ontaard, zoo hopeloos diep gevallen, of is het dat dubbel menschelijk tegenstrijdig gevoel van individueele aantrekkingskracht en algemeene weerzinsafstooting, dat ons bezielt? Een smartlijk gevoel, dat afschuw inboezemt voor zijn daden en magnetisch aanlokt naar hem als persoon? De oorlog heeft misschien alle zedelijkheidsbegrip in ons gedood.
Wie dit later leest, zal er beter kunnen over oordeelen dan wij zelven.
Hij is weinig op de hoogte van den toestand in Gent. Zoo kan hij schier niet gelooven, dat er geen ridderorden van aan Duitschland vijandige volkeren mogen gedragen worden, noch portretten van vijandige gekroonde staatshoofden uitgestald.
Als er belgische dames van Engeland komen en in de legatie iets te doen hebben, schijnen ze bang en brengen een tweeden persoon mede. Bij noodige herhaling van hun bezoek komen ze alleen. Die dames zijn in meestal heel elegant en dragen de nieuwste modes.
Over 't algemeen, naar ons wordt verteld, doen de vreemde dames in den Haag veel aan luxe op de straat. Ze spreken fransch en wat er overal in andere landen gebeurt, gebeurt ook daar: ze worden dadelijk herkend, ook indien ze eenvoudig zijn gekleed en niet spreken, herkend aan dat, men weet niet wat, hetwelk bewoners van een verschillend land in uw geboorte streek kenschetst.
De kinderen der gevluchte belgische amtenaren dragen groote strikken en banden op hun hoedjes ten blijke van de — ofschoon wat gemakkelijk uit te drukken — onwankelbare vaderlandsliefde hunner ouders. Men leert hun zeggen, als er gesproken wordt van een duitschman: "Vuile mof." Jammerlijke opvoedingsmethode?
Een geleerde uit Gent, die mij had toevertrouwd, dat hij een dagboek schrijft, is in even groote verlegenheid als ik ermede: "Ik kan niet onthouden, waar al mijn weggestoken, verspreide brokken zitten; ik zal heel wat moeite hebben om alles bijeen te scharrelen en saam te voegen naar tijdsorde en wel misschien veel missen," klaagde hij.
Ik ook, helaas!
Wat de ontvluchten in den Haag ook kenmerkt, is de volle vergetelheid van het gevaar, waarin de geblevenen in België verkeren. Ze glimlachen, als ge eenige vrees uitdrukt voor 't geen u wellicht te wachten staat, zoodra ge u hebt laten meesleepen om iets te verhalen over de handelwijze der Duitschers in tegenwoordigheid van Hollanders. Zeg maar: "Och, ik ben onvoorzichtig geweest. Ik had dat hoeven te zwijgen."
"Wat denkt ge wel," is hun antwoord, "hij of zij, die 't hoorde, is volkomen vertrouwbaar."
"Daaraan twijfelt men niet, maar ze kunnen 't aan derden mededeelen, die 't voort uitbazuinen. Ik ken gevallen van personen, die heel wat moeielijkheden te Gent op de Kommandantur hebben gehad, wegens gesprekken in Holland."
Dat begrijpen ze niet. Daar zij zichzelven in veiligheid gesteld hebben, is dat bewustzijn van algemeene veiligheid bij hen zoo vast en zeker, dat ze u met overtuiging aanmoedigen:
"Alles wat ge vertelt is van geen belang hier, spreek vrij, iedereen doet het ongestraft."
Daarmede wanen ze u te kunnen geruststellen. Ze zijn er verre van af!
En nu naar het station en weder naar huis, naar onzen "modus vivendi". [172]
[172]Hierna volgt een 'nota' van Loveling over een leemte in haar manuscript: 'Hier doet zich een leemte voor; ons verblijf in Nederland. Ons gesprek aldaar met een beroemd letterkundige over belgische uitwijkelingen en hun handelwijs tegen over het bestuur van hun vaderland. Een twaalftal of meer bladz. werd bij mijn thuiskomst opgeschreven uit den grond gedolven in een kruik. Bij het uithalen na den wapenstilstand bleek het, dat de vochtigheid door het steen gedrongen, en de inkt ineengeloopen was. Alles volkomen onleesbaar geworden'.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1915
<<november>>
ZoMaDiWoDoVrZa
 123456
78910111213
14151617181920
21222324252627
282930    
       
logo CTB