<>

1916-07-02 (1 bericht)

> | 2 juli '16.
Den vrijdag 29 juni reed ik naar buiten, waar ik eenige dagen blijven zou. Ik had geen nut van mijn pasport, het werd niet gevraagd. Heerlijk, met het groot park vol hooge boomen, op welke ik bloei zag, doch waarvan ik de namen niet kende. O, de veldlucht, wat is ze toch nog anders dan de lucht eener voorstad! Ze herinnert aan de verkwikkende zeebries!
Nu zal ik wel slapen na zoovele in zenuwachtigheid doorwaakte, opeenvolgende nachten!
Het was niet zoo. Te middernacht had ik nog geen oog geloken. Ik ging aan 't venster staan: links schoten enkele manestralen door de dichte kruinenmassa, voor mij het uitgestrekt grasplein, daarachter de vijver, schitterend als kwik; verder, tusschen een boomenopening, het uitzicht op de wijde velden en hier rechts op afstand de hooge, kegelvormige thuya, die door zijn buitengewone ontwikkeling al de bezoekers verbaasd doet opzien, tot de gevleide zelfvoldoening van de bezitters. Zulk een wonder in den plantengroei!
Nu staat hij daar zwart als inkt, die reus, op een zilverachtig bewasemde zode. Geen blad in heel het park beweegt.
Wat is het rustig hier! Welk een hemelsch genot te leven en te genieten van zulk een zomernacht!... Wee hem, die slaapt!
Als een gevoel van tempelheiligheid ontwaakt er van lieverlede en heft u uit het aardsche op!...
Wat gebeurt er? Een daverende slag, die het uitspansel doorklieft, nog een en nog een... Deuren kraken, voeten hollen de trappen af... het zijn de meiden, barvoets en in nachtgewaad. De meesters, ook uit den sluimer gewekt, openen hun kamer. Wij vereenigen ons allen. Het verschil der standen lost zich op in gemeenschappelijke ontroering... neen, dat woord gebruik ik niet, niemand is ontroerd, belangstellende nieuwsgierigheid alleen bezielt ons.
Het is een grootsch iets, dat zich voor onze blikken ontvouwt en in onze ooren dreunt: de bijna nog volle maan is van achter de donkere massa te voorschijn gekomen en staat in een hemel zoo helder als een meer bij vollen dag. De slagen, de bonzen, het kruisvuur vervullen heel het zwerk met een ongeėvenaarde woestheid, in een algemeenen onweersbaaierdoorsp.: onweersbajert!...
Gent wordt met bommen bestookt; maar ook achter ons woedt het geweld der aanrandingen. Wij bevinden ons midden in het vuur...
"Hoort! hoort! Wat zal er al plat liggen in de stad!"
Wij staan allen aan de vensters.
Zij, die goed zien, stooten tegelijk een luiden schreeuw uit: zij hebben het witte schitteringtuig van een vlieger met den blik gevolgd en wat gebeurt er! De vlieger valt, hij valt in rechte lijn neer als een steen, een zilverlijn door 't ruim van omhoog, van heel hoog naar beneden trekkend... "Ach... ach!"
Wanneer er een korte verpoozing intreedt, dan trilt daarboven het geronk der avions als waren uit honderden biekorven myriaden horzels gevlogen. Indien er nu geen maneschijn bestond, zou het geheel nog treffender wezen, hoe in dat spiegelrein hemelvlak gouden vonken van het luchtvuur opspringen en neerschieten als vischjes, die zich uit het water werpen bij heeten onweerdreigenden zomerdag.
Het bonzend bommenstormen houdt op; elk vertrekt naar zijn kamer:
"Tot weldra," zegt bedenkelijk, op gewild schertsenden toon de huisdame, en ze vergist zich niet in haar vooruitzicht: geen vijf minuten later herbegint het gedonder en al de inwonenden troepen weder samen in de slaapkamer der gastlieden als een verspreide kudde, wanneer noodweer dreigt.
Tot zevenmaal onderbroken, tot zevenmaal weder aangevat, sterft het rumoer voorgoed uit.
Er is betrekkelijk weinig schade in de stad aangericht, maar veel — naar verluidt — bij de Duitschers in hun hangars en verschansingen.
Des morgens vertrokken uit het vliegplein van Gremberghe, eenige uren van ons verblijf; veertien avions in de richting van 't westen om in Engeland het grondbeginsel van oog voor oog, tand voor tand te gaan uitoefenen.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB