<>

1916-07-24 (1 bericht)

> | Maandag 24 juli.
Oorlogs tijd. De menschen meenen overal wondere dingen te zien en te beleven. Wat is er waar van het volgende, dat verzekerd wordt waar te wezen? In een kleine vlaamsche stad, enkele uren van hier, liggen een honderdtal mannen van den Landsturm ingekwartierd. Hun was beloofd niet te moeten oprukken naar het front tenzij in den uitersten nood. Die nood scheen onlangs gekomen. Ze kregen bevel op een gegeven dag, uur en aangeduide plaats te vergaderen. Een majoor, wiens naam ik vergeten heb, hield hun een rede, gloeiend van geestdrift: Ze moesten naar het Feld. Duitschland eischte van hen ook die opoffering; Duitschland riep al zijn zonen saam ter verdediging van zijn heilig recht op bestaan. Hij, de majoor, in liefde ontvlamd voor den keizer en zijn volk, zou hen aanvoeren ten strijde en sterven als een dappere, indien het noodlot zulks eischte, maar... met Gods hulp zou de zege en de roem hem en hun vereenigde macht ten deele vallen...
Diepe aandoening bij de honderd luisterenden.
's Anderdaags moesten ze naar de slachtbank. Ze wilden niet, ze wilden hoegenaamd niet en na lange heimelijke gesprekken tusschen de vernuftigsten onder hen, die de taak van leiders opnamen, werd dit beslist: "Ze zouden leeren zeggen in het fransch: "Wij geven ons over."
Ze verklaarden het geval aan een Belg, dengene, die deze geschiedenis fluisterend in groot geheim vertelt, vertrouwen in hem stellend en hij leerde hun — ten minste aan een paar, die verder onderricht aan de overigen gaven — te zeggen: "Je me fais prisonnier."
Allen liepen de winkels af en kochten witte zakdoeken. Dat laatste kwam ter oor van den majoor, die al de zakdoeken deed afleveren... alle ja, doch er waren mannen bij, die er meer dan eenen hadden, de gelukkigen! En aldus trokken de honderd op naar het veld van eer.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB