<>

1915-10-16 (1 bericht)

> | Zaterdag 16 october '15
Heden moeten opnieuw al verblijvende paarden van de stad en de voorsteden naar de wijk de "Ster" om goed- of afgekeurd te worden voor het leger. Het hoevengetrappel op den Steenweg, het bonzen der trommels, het schallen der kopertuigen, het zien binnenrukken of heentrekken der troepen, het lezen van bommenwerpen te Londen en omstreken, het herhaald in den grond boren van schepen, dat alles te zamen ontreddert het zenuwstel, dat kloek waande te wezen om elken indruk te trotsen.
Wat zal er van ons allen geworden? Waar te vluchten met mijn dagboek?
Al die terechtstellingen van mannen en vrouwen — notabelen van Brussel — adellijken en intellectueelenoorsp.: intellectuuëëlen in een land, waar sinds zoovele jaren de doodstraf nog in de wet bestond, maar nooit op de grootste misdadigers meer werd toegepast!
En met een dergelijk vooruitzicht is alles zwart in te zien, ondanks voornemens van krachtdadig blijven. De slaap vliedt den verontrusten geest; het voedsel wordt terzij geschoven; van lange verwachting klopt het hart... Bij toeval spreek ik met de varkensslagersvrouw:
"Ge weet, dat mijn man gevangen is geweest," zegt ze.
"Neen," letterlijk schrikkend. "Waarom?"
"Op den vleeschtarief van ons straatvenster stond aangegeven voor een zekere kwaliteit: drie frank, den kilog., wat wij meenden den vastgestelden prijs te wezen. Mijn man werd ontboden naar de Kommandantur. Vonnis: driehonderd frank boet of dertig dagen gevang. Hij koos het laatste en ging."
Ze wikte en weegde, dat kon toch niet, een handelaar, en dat slecht eten ginder! Ze ging en betaalde. Spoedig was hij daar weder: "Ge hebt toch zeker niet betaald?" vroeg hij vol kommer.
"Jawel."
"Ach, uit goedheid; maar vrouw, het geld dient toch enkel voor schroot om onze arme jongens omver te schieten!"
Het zonderlingste was, dat hem nu werd toegestaan den vroegeren prijs te behouden.
Een jonge knecht trad juist door den winkel.
"Zijn vader is ter dood veroordeeld, zijn moeder zit gevangen," bericht ze mij, hem met een vinger nawijzend. Arme knaap, hij ziet er zoo jong uit. Hij zou succes verwerven op een theater in de rol van in meisje verkleede ingénue.
Ter dood veroordeeld zijn vader!
Een oneindig gevoel van levenswee welt op in mijn hart.
"Hij is maar zestien jaar oud," zegt de dame, "hij heeft mij daar verteld, dat hij sedert drie maanden niets van zijn moeder heeft gehoord."
"Wat al ellenden," kan ik niet nalaten daarop te antwoorden.
"Ik ben teergevoelig," herneemt de handelaarster, "ik zou geen muis kunnen verdrinken, maar met die Duitschers heb ik geen medelij, volstrekt geen."
"En toch zijn ze te beklagen, verdreven uit hun land, uit hun huis. Moeten kiezen tusschen onmiddellijk doodgeschoten te worden als weerspannigen of naar het front trekken om ginds te dooden of gedood te worden!"
Maar ze luistert zelfs niet en somt op, alles wat ze hier misdreven hebben en besluit: "Al die belgische gesneuvelden, België in een groot kerkhof veranderd..." en zij blikt omhoog en schudt het hoofd; dan herneemt ze met kracht: "Medelij, ik medelij met een hunner? Neen, neen, den beste onder hen wensch ik doodgestampt te worden met geweerkolven en zijn ziel in het diepste der hel."
"Monsters," zegt een vijftienjarig meisje, zeker haar dochtertje, dat ik nog niet had opgemerkt, zijds bij de toonbank staande, en haar mondje krijgt een trek van haat, die dra weder verdwijnt. Zij is goudkleurig blond, frisch van blos, rond van wangen als de zoo even vertrokkene.
Een vierjarige, wilde knaap komt binnen gerend; ze stuit hem in zijn vlucht, keert hem naar mij met het aangezicht en vraagt: "Zeg, wat zouden ze met de duitsche, kleine kinders moeten doen?"
"Ze versmooren lijk de kattejongens" schettert hij in waan van heldenfeit. De moeder en de zuster hebben groote pret, zien mij aan met bewondering in den blik, bijval verlangend...
Opvoedingssysteem in oorlogstijd!
In het terugkeeren door mist en regen snort een grauwe met linnen overdekte auto voorbij. Een lijkenlucht waait mij in eens te gemoet... het duurt slechts een oogenblik, de wagen is reeds ver. Zou ik mij vergissen?... Hij trof mij onverwachts. Ik dacht niet aan begraven en verwezing.
In gezelschap deelt men mede, dat er soldaten in de kazerne doodgeschoten zijn, omdat ze weigerden naar den IJzer op te trekken. Twee Feldgrauen stonden een plakkaat aan te kijken, die groote zegepralen van hun leger vermeldde.
"Ik geloof er niets van," zei de een.
"Ik evenmin," zei de ander.
"Indien gij het niet gelooft, geloof ik het ook niet," sprak een dame, die achter hen stond.
Verwoed keken de beiden haar aan maar zeiden niets en stapten verder.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB