<>

1916-09-15 (1 bericht)

> | Vrijdag 15 sept. '16.
Oorlogsgesprek: "Hebt ge die brochure gelezen?" vraagt er een. "Dat is goed getapeerd, hein?" [232]
[232]'Dat is goed getapeerd' (cf. Fr. 'taper'): dat (artikel) slaat nagels met koppen.
en hij noemt een titel.
"Ik," antwoordt de aangesprokene, met den vinger der linker hand, tot grooter kracht van de protestatie zijn borst aanwijzend, "ik lees niets wat verboden is. Geen lust om naar Duitschland gestuurd te worden. Weet ge, dat Mme D. ook gearresteerd is voor 't verspreiden van een vlugschrift?"
"Hoe onvoorzichtig toch!" vindt een oude juffrouw.
"Iemand moet het op zich nemen; het is plicht de menschen in te lichten over de waarheid op eigen gevaar af," verklaart een notaris, die zijn eenigen zoon aan het front heeft.
"Ik lees alles, wat ik maar krijgen kan," deelt een ander mede, "doch weet gij, hoe ik het doe, zoodra gelezen gaat alles de kachel in."
"En als ge een verboden stuk op u draagt, of indien er eens een onderzoek ten uwent plaats greep, voordat ge tijd hadt iets in 't vuur te steken?"
"Ik griezel bij de gedachte alleen," en ze doet een huiverende beweging, de oude juffrouw, welke die vrees oppert, om meer gewicht aan haar woorden te geven.
En als ik zulke dingen hoor, loopen koude rillingen mij over den rug, de vare slaat in mijn beenen, en ik zwijg merkbaar; uit schrik, dat ook mij zal gevraagd worden, wat ik lees aan verboden geestesspijs. Opgepast! Geen aandoening verraden... ik die bijna dagelijks ongeoorloofde waarnemingen opschrijf in bestendigen schroom, met het akelig spook van gevang of dood voor mij!...
En dan denk ik aan de verstopte handschriften, waarvan schuilplaatsen zoo goed zijn gekozen, dat ik ze soms zelve niet meer te ontdekken weet, die niet, die nergens aan durf teekenen, waar de bladzijden verborgen zitten; want die inlichting zou tot leidraadoorsp.: leiddraad-ontdekking dienen in geval van huiszoeking.
De overtuiging, dat de indrukken van het dagelijks gebeurende, geziene, gehoorde, doorstane op een menschelijk gemoed gemaakt in oorlogstijd, bij thuiszittende neutralen een zekere belangstelling kunnen wekken, dat dient mij tot steun bij het volharden in mijn gevaarlijke taak.
Mijn grootste vrees is de vernieling van mijn aanteekeningen, erger dan de verbanning of den dood... en het een zou zonder iets van 't ander niet gaan.
Mocht er toch een tijd aanbreken, waarop ik mijn verspreide materialen samenzoeken en tot een geheel ordenen en in 't licht geven kan, ongekunsteld, onverbeterd, onvervolledigd, enkel juist zoo gelijk ze in de gevoelsopwellingen van het oogenblik geschreven zijn!
Nog een Oorlogsprentje:
Alle dagen, heel den zomer door, zie ik een jonge dame, die een kinderwagentje voortduwt, de straat opklimmen naar het Park. Ze moet zeer mooi zijn, voor zooveel ik het van ver kan waarnemen, gezet en toch slank, met elastischen stap, blond en frisch, stout gedecolleteerd.
In het zeer elegant wagentje, met blanken dons overdekt, kijkt een gezond, roze gezichtje, uit kanten fronsels levenslustig de wereld in.
Het is zonderling, dat een dame van den gegoeden stand, zoo als heel die verschijning aanduidt, zelve meidentaak op zich neemt.
"Wie is ze?" vraag ik eens.
"Weet ge dat niet? wel, de dochter van een gepensioneerden kapiteincommandant, die hier immers achter den hoek, in mei is komen wonen."
"Wel neen, ik ken hier weinig of geen menschen en dan nog slechts van aanzien." En thans wordt heel de geschiedenis aan het licht gebracht:
zij is een eenig kind, twintig jaar oud. Ze stond op trouwen met een onderluitenant, even voordat de oorlog uitbrak. De aankondiging was op het Stadhuis in het zoogenaamd "kasken" aangeplakt; de plechtige huwelijksmis was besproken bij den pastoor van St. Pieters; haar wit sleepkleed was klaar; de uitnoodigingen voor het feestmaal waren gedaan en zij telde ongeduldig de uren en de dagen van uitstel op: "Nog veertien, nog tien,... nog drie dagen en elf uren," zei ze eens tegen hare vriendinnen. Welk een behagen vond ze bij deze den breeden, gouden trouwring, dien ze reeds in bezit had, aan den vinger te steken, hun het boeket en de kuischheidskroon van oranjebloesem te toonen en ze gewichtig rond te leiden in de steeds zorgvuldig gesloten kamer, waar al de geschenken waren uitgestald, om op den heugelijken dag door de medefeestvierenden bezichtigd en bewonderd te worden! Maar eilaas! Op een dag was de bruidegom reeds verre weg, eensklaps, met zijn regiment naar 't onbekende en de bruid bleef troosteloos in het vaderlijk huis achter. Ze zou er niet lang alleen blijven: na enkele maanden meldde een levensgretig schepseltje aan den verbluften kapitein-commandant, dat het als rechtmatigen afstammeling eerlang zijn blijde intrede in de familie zou doen.
Voorzeker zou die intrede, zelfs bij jonggehuwden, in de oogen der wereld, voorbarig geschenen hebben; maar wat weet of wat bekreunt een ongeboren menschelijk wezentje zich om maatschappelijke voorschriften van betamelijkheid of bepalingen der wetgeving? En alzoo kwam het nu heel onfatsoenlijk, onbewust van opspraak, te kwader ure op de wereld.
"Lorsque l'enfant parait..." zegt Victor Hugo, [233]
[233]Het gedicht van Hugo verscheen in de bundel Les feuilles d' automne (1831).
en Nicolaas Beets vertaalt: [234]
[234]De vertaling van Hugo's gedicht verscheen in Beets' bekendste werk Camera Obscura (1839), meer bepaald in het verhaal 'De familie Stokvis'.
"Als 't kindje binnenkomt,

Juicht heel het huisgezin:

Men haalt het met een kus

En zoete lachjes in."

Het was hier ook wel zoo:
"Een ongeluk," zei vergoelijkend de kapitein-commandant op luchtigen toon. de dokter glimlachte eens zijn schouders ophalend en de ouders van den bruidegom kwamen liefderijk bezorgd den nieuwgeborene zien. De grootmoeder hield hem over de doopvont en de grootvader gaf hem zijn eigen voornaam.
"Mijn man," zegt de jonge, ongehuwde moeder, als ze van den afwezige spreekt; ze draagt zijn ring aan den vinger en zijn portret onder de decolletage op de borst.
Niemands hulp duldt ze bij het verzorgen van haar kind. Het is het hare, 't hare alleen, doch bij zijn terugkomst, waarvoor ze wel vrees koestert doch meest vertrouwt, zal ze fier het hem toesteken:
"Ziedaar uw zoon, de onze, van ons allebei."
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1916
<<september>>
ZoMaDiWoDoVrZa
     12
3456789
10111213141516
17181920212223
24252627282930
       
logo CTB