<>

1916-09-29 (1 bericht)

> | Vrijdag 29 sept. '16.
Eindelijk het bezoek van den componist Ruhekeil. [237]
[237]Er zijn weinig biografische gegevens over deze man bekend. Blijkbaar was hij een kennis van Loveling.
Hij komt rechtstreeks van Brugge. Een nieuw pasport voor betrekkelijk langen tijd zal hij niet meer trachten te verkrijgen: hij vindt de moeielijkheden te groot.
Hij verheugt zich mij weder te zien en... ik, ben toch ook blij. Ik kan het niet helpen. Iemand in wiens sympathiek gezelschap ge gedurende een en vijftig dagen op zee hebt geleefd, dien ge aan den anderen kant der wereld en dan nog eens te Gent hebt wedergezien, is toch de eerste beste niet. Hoe kan een mensch na zooveel jaren, en dat in zijn voordeel aldus veranderen! Aan boord scheen zijn uiterlijk mij niet gunstig: die gele kleur, dat in 't midden ingedeukt, mager gelaat, die dikke lippen, geheel dat joodsch voorkomen, hadden niets esthetisch. Zelfs het weelderig krulhaar, destijds gitzwart, was geenszins bij machte om er in iets tegen op te wegen. Het zette er integendeel een hardheid aan bij. Hij is gezetter van gestalte, gebronsd van gezondheid. Hoe heb ik eertijds niet bemerkt, dat zijn oogen vol donkere heimelijkheid schitteren kunnen van geesteskracht, en wat treft nu de alles verzachtende, sneeuwwitte, hoogopgezette kroon van zijn haar, dat boven en rond het schrander voorhoofd staat, zoo dik als de vacht op een schaap en glanzend als een aureool.
En Ruhekeil ook spreekt van den krijg, hij ook als iedereen, maar thans op vijandlijken grond staande:
"Met de Franschen zouden wij goed overweg komen; de Russen zijn brave lui, tegen de Belgen hebben wij niets, al meenen ze, dat wij veroveringsplannen op hun land koesteren. Wij zouden België niet inpalmen, al werd het ons aangeboden; maar Engeland," — en hij baltoorsp.: baldt de vuist — "Engeland verafschuwen wij en roepen wraak er over. En dan de schanddaad van Japan? Japan, die alles aan Duitschland verschuldigd is, zijn welstand, zijn cultuur, de plaats, die het onder de wereldmachten inneemt, Japan die ons" [238]
[238]Toegevoegd door Basse: 'Kiao Tjeoe', daarmee verwijzend naar Kiao-Tsjeoe, de Duitse consessie die de Japanners in China veroverden op 16 november 1914.
— en hij noemt een naam, die mij ontsnapt — "afgepakt heeft, die ons den oorlog verklaart!..."
"Voor zoover mij bekend is, heeft Japan u den oorlog nog niet verklaard," werp ik beleefd tusschenin.
"Heimelijk, door verdragen wel, arglistig werkt het ons tegen. Dan de onwaardige houding van Amerika tegenover ons; maar bovenal Engeland, dat ons uithongert om zijne macht onverdeeld te handhaven, zie," zegt hij, "door mijne herhaalde omzwervingen in de vijf werelddeelen, waar ik overal goede betrekkingen heb, was ik cosmopoliet geworden, mijn gevoelens en sympathiën mochten internationaal heeten, maar nu," en hij strekt den arm uit als tot het zweren van een eed — "nu ben ik duitsch, niets anders meer dan duitsch."
Ik laat hem onverstoord zijn uitvallen doen. In eens zinkt zijn stem tot op een lagen vertrouwden, treurigen toon: "Die oorlog," zegt hij, "richt mijn gansche kunstenaarsloopbaan, richt heel mijn groote muzikale onderneming ten gronde."
Dat verwondert mij en ik antwoord: "Ge hebt mij immers geschreven, dat ge geen concerten meer geeft en geen wereldreizen meer onderneemt."
"Neen, maar ik schreef u ook, dat ik de elementen over een studie van het volkslied heb vergaard, meegebracht uit alle kanten van den aardbodem. Die studie is in ruime mate klaar en om harentwege ben ik ook in België. Maar ik vraag u, is het nu nog mogelijk voor mij de volksliederen van Engeland, van Schotland, van Rusland, van Japan te bewerken en door vergelijkingen en oordeelvellingen toe te lichten? En al kon ik mijn geest er toe dwingen, hoe zou ik dat willen doen! In die gegevens moet mijn taak van jaren opsporingen en uitbreiding van texten en melodiën jammerlijk te loor gaan..."
Mijn kalmte schijnt hem te ergeren; hij vergenoegt zich niet door het stilzwijgend aanhooren van zijn klachten en beschuldigingen, ik moet den nood van zijn land medevoelen:
"Schier al de mogendheden van Europa tegenover éen land!" roept hij uit.
"En dat is de schuld van de Engelschen, van uw vrienden, Fräulein Loveling, uw vrienden zijn het, die tegenhouden al de correspondentiën, ook de brieven aan u, van onzen gezamenlijken reisgezel, die ziek in Soerabaya ligt, [239]
[239]De man waarvan hier sprake is, is Dr. Menzel.
die u de armzalige voldoening niet gunnen te vernemen, of hij dood is of nog tot de levenden behoort, Fraulein Loveling."
Wij stonden reeds in de gang op het punt om afscheid te nemen, toen hij in eens, tot iets besluitend, heel dicht naderde en rechtuit vroeg: "Gelooft men hier, dat onze keizer schuld aan den oorlog heeft?"
Ik voelde mij letterlijk inkrimpen onder de heerschappij van zijn fellen blik en zijn gebiedend, gretig weten-willen:
"Och!... ik weet het niet," stamelde ik bang. Doch eensklaps ziedde verontwaardiging tegen mij zelve in mijn binnenste:
"Weg met zulke lafhartigheid!" Ik richtte het hoofd op en nu was ikhet, die hem stout in de oogen zag: "Ja," zei ik vastberaden: "Men gelooft het hier."
"Ha!" jammerde hij, "onze keizer, onze vredeskeizer, hij wiens levensdoel was, dat er gedurende zijn regeering, geen zwaard uit de scheede zou getrokken worden, van hem gelooft men dat!"
Ze zijn zoo innig, onwederlegbaar overtuigd, de duitsche onderdanen, dat het recht aan hunne zijde is!...
Er volgde een poos stilte. Hij vroeg dan inlichtingen over het nemen van de trams naar de bibliotheek der Hoogeschool. Hij reikte mij de open hand en ik drukte ze: "Vaarwel," zei hij, "en tot wederzien."
En ik zei ook: "Tot wederzien, vaarwel, Ruhekeil."
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1916
<<september>>
ZoMaDiWoDoVrZa
     12
3456789
10111213141516
17181920212223
24252627282930
       
logo CTB