<>

1916-11-18 (1 bericht)

> | Zaterdag 18 november '16.
Weder is er paardenkeuring geweest. Zoo iets gebeurt om de veertien dagen of drie weken regelmatig nu. De buurman van rechtover is het zijne kwijt: een dubbele poney, vlug van gang en zacht als een lam. Alle dagen zag ik het; ik kende zijn schellekens bij het uitrijden of terugkeeren en het licht rijtuigje — een tonneken — waarin het gespannen was. Geduldig wachtte het aan de deur zijn lading af, een lading van kinderen — er zijn er vijf — gereed met hun hoedjes en manteltjes aan, de nog niet buiten gekomen moeder verbeidend. Ze zijn oud van twee tot acht jaar. Ze liepen er rond en streelden het. De grootste — een jongen — sprong soms op den bok, hief zacht-neervallend de zweep over zijn rug en riep:
"Hu, hu!" Maar het paardje raadde, dat het spel was en verroerde niet.
Ze gaven het klontjes suiker, onder de steeds herhaalde waarschuwing van hun vader: "Het handje plat houden," in 't fransch gegeven, want het zijn Waalkens.
Zoodra de dame binnenzat, met het kleinste op den schoot, wipte de heer ook op 't gerij en nam de teugels. Onverwijld vloog de poney weg op een draf de hellende straat neder...
Weg is het paardje nu voorgoed... Ach, Gelukkig, dat de zomer voorbij is, hoe zou de kinderbende voortaan dagelijks naar de villa kunnen gaan!
Is het nog wel de moeite waard aan te teekenen wat er opgeëischt wordt? Het moet er toch al komen. Nu heet de verordening: "Afleveren van allerlei weefsels, gebreide kleedingstukken, lintwaren, zijdeweefsels, passementwaren, beeten, rapen, och, ik geef het aanteekenen op.
Op Allerheiligen en Allerzielendag was het Kerkhof buiten de voormalige Brugschepoort een onafzienbare tentoonstelling van chrysanten. De soldatengraven der verbondenen alle mild begiftigd, van de gekende gevallenen — vreemd en inlandsch — met de namen, den stand, en de nummers, wit op zwart, tot het geheimzinnig kruisken, dat geen andere aanduiding draagt dan "?? Engelsche soldaat".
Het langwerpigoorsp.: lanwerpig vierkant, aan de Duitschers voorbehouden, gelijkt op een boschje van heel kleine, zwarte, tot aan de eerste takjes afgehouwen sparretjes.
Elke vierhoek, waaronder een krijger ligt, is versch gerakeld met een bloemenstruik gesmukt. Zijds zijn de rustplaatsen der officieren, kwistig met bloemen getooid. Er moet een groot graf wezen — ik meen een monument — waar de verongelukten van den zeppelin liggen; maar ik heb het niet ontdekt.
Het was op drie november, dat ik er ging. Er bevonden zich geen tien menschen op heel de uitgestrektheid. Al de bloemen stonden er nog frisch van den onlangs overvloedig gevallen regen. Er heerschte een orkaan. De bladeren rolden ruischend saam op hoopen, die dan weder verstrooid, dwarrelend, nieuwe hoopen vormden — een echte baaierd, een doodendans. De zon scheen er op met tintelingen van brons en verguldsel. Omhoog in de wildgeschudde kruinen brieschte de wind. Schier geen middel om recht te blijven.
Een manke, twintigjarige jongen — voorzeker een invalide — schreed aan den arm van een oud ventje, beiden met een vasthoudende hand aan den hoed; hij wankelde bij elken stap, ondanks den steun.
Mijn voilette en de speld, in mijn hoed waaien af. Mijn gesloten parapluie vliegt open en wordt uit mijn hand geslagen. Hij rolt over den grond en verder, immer verder, een tijdlang ontsnappend aan elken greep...
En onder de wijd van elkander staande iepen, tusschen de monumentale zuilen, en prachtige marmertomben, kwistig met bloemen getooid, stond daar mijn eigen eenvoudige, gereede sarcophaag, in het naakt arduinoorsp.: harduin, dat reeds als iets ouds en verwaarloosd is, groen uitgeslagen, de naam er op bijna niet te ontcijferen meer...
Zoo moet het voorloopig blijven, ik vind het mooi. En welk een innige voldoening, welk een zorgstillend vooruitzicht, te weten, dat uw laatst te bewonen huisje, op de zelfverkoren plaats er liefderijk, gastvrij op u wacht. Aan den ingang van de soldatenbegraafplaatsen — ik ben er weder in wind en kou naartoegekeerd — hing hoog op een stel van drie aan den top saamgebonden stangen een immortellenkroon met het opschrift: "Rood Kruis".
Dat floers heeft reeds een geschiedenis: pas hing het er, of een duitsch opzichter vond het een niet veroorloofde vaderlandsche betooging: de belgische kleuren: rood, wit, zwart [258]
[258]De Belgische kleuren zijn uiteraard zwart, geel en rood. Het is niet duidelijk of een verstrooide Loveling zich vergist, of de kroon inderdaad wit bevatte i.p.v. geel, maar deze vergissing (?) komt nog een keer voor in het dagboek, m.n. op 11 juni 1917.
Neen, neen, dat floers moest er af. Een tegenbevel van hooger hand, deed het er weder aan vast maken... en terwijl ik er op staren blijf een korte wijle, slaat een rukwind het jammerlijk van het stel los, en er op en af en weder tegen... De novemberstorm als bondgenoot van den Duitsch!
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1916
<<november>>
ZoMaDiWoDoVrZa
   1234
567891011
12131415161718
19202122232425
2627282930  
       
logo CTB