<>

1917-12-18 (2 berichten)

> | Dinsdag 18 december '17.
Oorlogsprentje.
Het gebeurt op den Nederkouter, een drukke straat van Gent: van aan haar vensterraam op de eerste verdieping ziet mijn nicht een oud dametje aankomen, deftig gekleed met een goed in stand gebleven, ietwat verouderd van snede, zwart fluweelen cape en een bont van astrakan om den hals. Het is vinnig koud, helder weder. Rechtover is een magazijn van glas en aardewerk. Stroohalmen van uitgepakte waren slingeren voor den ingang. Het dametje blijft staan, aarzelt, kijkt eens rond en buigt ijlings naar den grond. Met hare zwarte glacéhandschoenen gaart ze de gekreukte strootjes samen, lange en korte, maakt er een bundeltje van en bergt het achter hare groote mof. Ze raapt nog hier en daar wat op.
Ach God! om het vuur in haar kacheltje aan te steken!...
De bespiedster is ontroerd door dien aanblik van verheimelijkten nood. Ze schelt in allerhaast en juist op dat oogenblik tikt een meid zelf op de deur:
"Loop, loop," zegt mijn nicht, "hier rechtover is een oud dametje bezig met stroo op te garen, dat ze u haar adres geve."
"Om wat te doen?" vraagt haar man, opkijkend van een illustratie, waarin hij las en ook aan 't raam gaande.
"Om ze te helpen in hare ellende," luidt het antwoord.
"Maak u zoo belachelijk niet bij een onbekende, allons donc, laat dat zoo." Met dien zweepslag van voelloosheid slaat hij hare gulle opwelling te niet.
En schuchter, niet meer durvend, blikt ze het voortstappend oud dametje met hartzeer na.
> | Dinsdag 18 december '17.
Oorlogsprentje.
Een mijner vriendinnen zit in hare keldereetplaats aan den middagmaaltijd.
Een ruwe belklank.
De meid opent de straatdeur en de dame hoort stappen binnenkomen, hoort de trappen ophollen, terwijl ook de deuren van de suite ontsloten worden.
Wat mag er op handen zijn?
Ze trekt langzaam op naar het gelijkvloers; want ze is niet goed meer ter been en in de gang treedt uit de achterkamer een officier, terwijl een politieagent en een ordonnans reeds weder van de verdieping naar beneden komen. De officier slaat aan, buigt in twee en spreekt:
"Gnädige Frau." Ze begrijpt dadelijk, dat het een aanslag op haar huis geldt.
"Deze twee kamers neem ik voor mijn gebruik," verklaart hij. Ze raadt het meer dan ze 't verstaat.
"Maar, maar, ik kan niemand logeeren," werpt ze op, en ze krimpt zich opzettelijk wat in een, met de hand steun huichelend op de leuning van een stoel.
"Ze kunnen nooit iemand logeeren, nergens," antwoordt de gentsche agent barsch.
"Ik heb maar een matras, de mijne, ik ben in den leeftijd om ze te mogen behouden, in de tachtig jaar."
"Ze zijn allemaal in de tachtig jaar, als het op kamers in beschikkingstellen aankomt," weerlegt haar nogmaals de agent.
"Ik lijd aan rhumatismus," klaagt zij.
"Ze lijden allemaal aan rhumatismus," wederpraat de agent.
De officier stoort zich niet aan dat geharrewar: "Hier een bed plaatsen — in de achterkamer — met al de benoodigdheden, en ginder — 't was in de voorkamer — alles inrichten voor mijn bureau," beveelt hij beslist. "Het ledikant moet zonder verwijl opgemaakt worden met uw matras. Ik zal u een andere doen bezorgen," en daarop vertrekt het drietal.
Groote beroering bij de twee vrouwen, meesteres en dienstmeid. Er helpt geen wederstreven. Een timmerman gezocht, die met behulp der meid alles naar beneden haalt.
Het meisje bezwijkt schier onder den last van het zwaar elastisch sommier. [312]
[312]'Sommier' (Fr.): matras van paardenharen.
Eindelijk is alles klaar. De dame heeft vergeten, dat ze gasten voor het kaartspel verwacht. Ach, alweer een verlegenheid; ze is in geene luim om nu verstrooiing te zoeken en daarbij waar ons te plaatsen nu, dat elk oogenblik de inbezitnemers kunnen verschijnen?
We moeten in de keldereetplaats gaan zitten.
"Natuurlijk, natuurlijk." Daarmede wordt ze gerustgesteld. Met de gedachten van allen elders wordt gespeeld; vroeg uitgescheiden.
Intusschen is het avond — wat ons later wordt verteld.
De overweldigers zijn er nog niet. Gewacht, gewacht... wie durft er slapen gaan in zulk een netelig geval?
Wanneer het middernacht geslagen heeft, begeven ze zich toch ter rust. Er is geen matras aangebracht. De bejaarde dame moet op het springveeren onderbed gaan liggen. Slapen kan ze niet, het is hard en koud.
Omstreeks twee uur wordt er gescheld. Ze zijn daar. Haastig uit haar sluimer opgesprongen, ijlt de meid naar beneden. Zoodra de voordeur opengaat, krijgt ze een verwijt. Heel verkeerd is 't, dat ze geen sleutel afgegeven heeft; een tweede maal zou 't niet gepast zijn de gasten buiten in de kou te laten staan. De officier — een Hauptmann — blijft 's morgens lang op zijn kamer. De oppasser maakt met meegebrachte spijzen zijn ontbijt in de keuken klaar en draagt het boven. Ook gebeurt later hetzelfde met het noenmaal. Bij toeval ontmoet de gastvrouw den officier in de gang, terwijl hij juist de voordeur opent om uit te gaan. Hij buigt weder in twee, als iemand, die breekt en zij ook groet oudmodisch knieknikkend en haast zich hem te berichten, dat geen matras gezonden is.
"So so!" antwoordt hij, slaat aan en is heen. Vijf nachten heeft ze aldus zonder behoorlijk beddegoed doorgebracht.
Toen kwam bevel, dat de bezetters vertrekken moesten. Al den tijd was alles heel correct toegegaan. De Hauptmann kwam haar vaarwel zeggen; wees haar op de kaart, dat hij naar Kortrijk ging en beloofde, dat hij, bij gelegenheid weder in Gent aanlandend, steeds zou hebben gebruik gemaakt van haar huis, waarna hij haar de hand kuste en in een door den ordonnans met reisgoed volgeladen auto, nogmaals groetend, stapte.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1917
<<december>>
ZoMaDiWoDoVrZa
      1
2345678
9101112131415
16171819202122
23242526272829
3031     
logo CTB