<>

1915-06-20 (1 bericht)

> | Zondag 20 juni '15.
Gisteren reden wij in open rijtuig uit. Tusschen Melle en Quatrecht worden reeds huizen hersteld. Het gruis der verbrande en doorschotene is weg alsmede de splinters van ijzer, scherven van glas en brokken van hardsteen.
Wij stijgen af aan de begraafplaats der duitsche gevallenen in den eersten kamp. Zij maakt een onafgesloten vierkant, palend aan de heerbaan, uit. Een breede weg daarbinnen leidt recht naar een witgeschilderde, segmentvormige zitbank op een kleine grondhoogte. Rechts en links van den ingang staan kruiskens met de namen en den graad der gevallenen: "Hier liggen 48 dappere duitsche soldaten enz."
Overal bloemen: lauwerstien, [115]
[115]'Lauwer' is een variant van 'laurier', maar in combinatie met 'stien' is het niet bekend.
roosjes, klokskens, anjeliren en altijd groenblijvende struikjes. De grond is zandig, geel, onvruchtbaar. Het is alsof die planten alle hun diensten weigerden om vijandlijke graven te versieren. Het geheel bezit als groei het miserig, troostelooze en de naakte dorheid vanoorsp.: van van ontbrekend vocht en schaduw, wat nieuwaangelegde lusttuinen ook kenschetst. Groote zorg wordt nochtans aan deze plek besteed: geen scheutje onkruid te ontdekken, geen droog halmpje, geen afgevallen blaadje te zien.
Een man, klein, slechtgevoed als de bodem, waarop hij arbeidt, niet oud en toch rimpelig reeds, loopt met een heel grooten gieter in de hand:
"Zijt gij de oppasser van dit kerkhof?"
"Ja," en omziende of geen ooren luisteren, begint hij mede te deelen: "de Regeering van Melle is gedwongen deze graven op hare kosten goed te doen onderhouden."
Hij zelf is een slachtoffer der beschieting, hij leefde in behoorlijken welstand met vrouw en kinderen. Deze waren reeds gevlucht, toen hij, in den waan verkeerend, dat hij, blijvend, zijn huisraad voor roof en verderf beschermen kon. Maar eene bom viel eerst in het dak; ontvlambare stoffen werden — ge wist niet van waar — op de muren geworpen. In een oogwenk stond alles in laai. Gelukkig, dat hij heelhuids ontkomen kon... Dienzelfden datum werd in een loods op het dorp zijn elken dag verwacht, vijfde kind geboren. De burgemeester heeft hem zonder pachteischen een huisje afgestaan en de plaats van opziener hier bezorgd. En dankbaar is hij hem... maar... Welk een post, wat heeft hij niet al te verduren, hoe lastig valt hem die vervloekte taak! Maar... wat staat er anders op? Hongerlijden met zijn huisgezin!
"Waar liggen de gesneuvelde Belgen?" vragen wij. Dat weet hij niet; hij was ook niet tegenwoordig, toen deze hier in den grond werden gelegd, telkens twee op elkaar en zonder kist. Er zijn nog begraafplaatsen op Melle, waarvan een achter het klooster.
Dan gaat hij voort met zijn vertellen: des zondags komen nogal wandelaren. Ze treden hier binnen of blijven op de straat staan kijken. Sommigen staren hem van het hoofd tot de voeten met gewilden smaad aan, anderen brommen heengaande: "Smeerlap," of roepen van verre "sloeber, ze moeten er u bij te rotten steken," en "Ge zoudt geen voet uit uwen weg zijn, indien ge ook met de pikkels omhoog laagt," en al dergelijke scheldwoorden. Dan komen Duitschers, spreken hem ruw aan, maken hem verantwoordelijk voor den onvoldoenden uitslag der beplanting — en hij wijst naar een laagronden cypresstruik, heelemaal rosgebrand van de zon: "Wat ik daarvoor al uitgescholden ben! Het is toch mijne schuld niet, dat hij geen wortel trekken kan. Ge hebt ook gelezen in de dagbladen, dat aan de kleine gemeente Erpe een boet van een drieduizend mark is opgelegd voor het uitrukken van het kruis op een soldatengraf. En ge weet dat Melle vijf en twintig duizend mark heeft moeten storten voor het beschadigen van eenige telefoondraden."
"Ja, en wij vernamen ook, dat uw burgemeester in hechtenis werd genomen, omdat de vereischte som op den bepaalden datum niet kon uitgekeerd worden."
"Welnu, ge kunt begrijpen in welken bestendigen angst ik leef. 's Nachts wordt hier niet gewaakt. Het ware voldoende, dat een kwajongen, of een dwaze uit weerwraak hier stoornis aanbracht. Wat zou mijn lot als bewaker wezen en wat zou de gemeente gestraft worden! Elken morgen schud en beef ik bij het aankomen hier!"
"Die wat geeft, moet wat krijgen," zegt het spreekwoord. Evenzoo hij, die, uitgevraagd, iets wetenswaardigs mededeelt. Hij krijgt zijn fooi — de radelooze man — en dankt, de pet afnemend.
Een afzichtelijk, oud lompenwijf, die aan een boomstam bij den ingang staat, heeft alles gezien en komt op ons af, het nuttigheidsbeginsel voor haar zelve driest toepassend. Ze meent zeker, dat wij hier een pelgrimstocht naar dierbare ter aardebestelden hebben gedaan en zegt op schreierigen toon: "Ik heb toch zulk een compassie mee die arme dutsen van jongens, zoo verre van ulder land, ik kom! hier alle dagen een gebed voor hen lezen..."
"'t Is 't beste, wat ge doen kunt," antwoordt mijn gezellin, haar, die den weg verspert, kort-afwijzend, ter zijde duwend. "Een aalmoes, als 't u belieft, voor mijn lezen..."
Wij zijn ingestapt en vlug rijdt het gespan onder hare onverstaanbaar nageroepen verwenschingen voort.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB