<>

1915-06-24 (1 bericht)

> | Donderdag 24 juni '15.
Op land en straatwegen zoudt ge soms wanen in Duitschland te zijn: overal staan aanwijzingsplanken met: "Langsam fahren; Hüpen!" of "von Gent nach Brüssel; Tankstelle" enz.
Ik zat in den tram. Het achterperron stond weder vol Feldgrauen. Aan een halte kwamen er nog vier binnen. Zij hadden elk een zwaar geweer, dat ze op den kolf ruw nederploften, den loop omhoog houdend — die loop die dient om onze belgische mannen neer te schieten.
Een hunner had zich onachtzaam op de bank naast mij laten vallen. De scheedepunt van zijn dolk haperde in de kant van mijn kleed. Terwijl ik de scheur loshaakte, wendde hij het hoofd niet eenmaal ter zijde, verre van zich te verontschuldigen.
Het gerucht wordt bewaarheid, dat mijn vischkoopman en zijn vrouw tot jaren gevang, en de zoon tot den kogel verwezen zijn. Ik ken die menschen, ben nog in hun winkel geweest, en de diep tragische mededeeling van hun lot treft mij niet veel dieper dan het lezen in de krant van het doodsbericht van iemand, dien ik nooit heb gezien. Zulke ontaarde menschen zijn wij geworden, want de vertellers hiervan zijn er evenmin zichtbaar door ontroerd.
Een vergelijking: ik herinner mij levendig, dat in juli 1861 mijn broeder, griffier te Gent, op bezoek kwam te Nevele en verhaalde, dat Vervaecke, een moordenaar, des anderdaags op het Spanjaardkasteel zou geguillotineerd worden. Deze terechtstelling is de laatste geweest ter streek; de doodstraf staat nog in de wet in België maar werd sedert niet meer toegepast. Mijn broeder was dienzelfden dag met den rechter en andere gerechtsdienaars naar het gevang geweest, waar aan den veroordeelde het vonnis was afgelezen, en het uur der strafuitvoering bepaald op vijf uur des morgens voorkwam. Hij was in de cel gebleven om het te gebeuren verder bij te wonen.
De beul was ook tegenwoordig. Hij legde — na de lezing — zijn hand op den schouder van Vervaecke, een werkmensch, een groote, kloeke kerel in den bloei des levens: "Nu zijt ge mijn man," sprak hij met een luchtigen glimlach, "nu zullen wij uw toilet maken voor de ceremonie van morgen."
De ellendeling werd op een stoel geplaatst. De beul ging achter hem staan, knipte kletsend met een groote schaar het haar op het achterhoofd kort af en sneed de jak en het hemd diep op den rug in een rondte uit. Telkens de koude schaar het vleesch beroerde, liep er een stuiptrekkende rilling door de huid. De zware stiersnek bleef ontbloot.
Waarom deelde de ooggetuige dit alles mede en waarom legden wij hem niet het zwijgen op!
Die veroordeelde had zijn jonge vrouw vermoord. Hij verdiende geen sympathie; maar hij was toch een mensch en onzer aller zenuwstel was diep geschokt bij het vooruitweten van de geschiedene en te geschieden akeligheden...
Wij bleven laat op dien nacht, mijn zuster en ik, samen boven zittend in de halve hoogzomerduisternis, met den rug naar het venster toe en hoorden huiverend beneden langs de straat het haastig voetentrappelen der nieuwsgierige dorpsbewoners in verwarde benden naar de stad — drie uren ver — ijlen om zich te vermeien aan het schouwspel van den jammerlijksten menschennood.
Die indruk bleef onuitwischbaar en telkens er in Frankrijk, in Engeland of elders van een halsrechting in de dagbladen melding werd gemaakt, stond hij levendig in onze verbeelding opgewekt.
En nu? Dooden, moorden op groote schaal is ons dagelijksch, bijna onverschilliglatend nieuws geworden.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB