<>

1915-09-20 (1 bericht)

> | Maandag 20 sept. '15
Morgen is het nachtevening.
De herfst vangt aan.
Het mooiste weder van de wereld gisteren: de lucht zoo ongewoon diepblauw en als in de zuiderlanden blauw tot aan de aardelijn, zonder een zweem van nevelfloers of vergrijzing ginder omlaag. De zon is heet, een scherpe bries waait u verkwikkend tegen.
Wij rijden naar Afsnee, een goed uur van hier. Tal van wandelaren langs de baan, Duitschers als overal.
Wij zitten buiten in den vriendentuin. Koffie wordt opgediend en wat later schuimt champagne in de glazen.
De gastheer biedt mij in de platgehouden hand twee voorwerpjes aan: ze zijn heelemaal rond en wat dikker dan nickelstukjes, en even als die met een gaatje doorboord. De beide zijn met een touwtje aan elkander vast. Ze zien er uit van chocolade en blinken glad.
Ik weet niet, wat mij tegenhoudt ze aan te raken.
"Het zijn als pastillen, niet waar? Het zijn dynamiet rondetjes." zegt hij.
Schrikkend deins ik van hem weg.
"Geen gevaar," verzekert hij, "Zoolang ze met geen vuur in aanraking komen. Als een gebouw in lichtelaai staat worden ze in den gloed geworpen en het vliegt in de lucht."
O gruwel van den krijg!
Wij wandelen in het park. Kanonschoten knallen onophoudend. De grond huivert als een levend wezen... "Wat is dat luid te hooren hier!"
Het breede water van de Leie, luchtig op deze plaats, schittert als een spiegel; wandelaren drentelen aan den overkant, kinderen in alle kleuren huppelen om hen heen; straks zullen ze in de buitenherberg den "Nenuphar" [142]
[142]'Nenuphar' is het Franse woord voor 'waterlelie'. Verder in dit dagboek gebruikt Loveling het ook in die betekenis.
ham, wafels of krentenboterhammen eten. De rokjes van die meisjes zijn zoo kort, dat ze met moeite tot aan de bloote knietjes reiken. Zoo wil de mode het.
't Kanon raast zijn ongetoomde woede uit...
Zijn wij ondieren geworden, dat wij genieten van de lucht, van de zonne, van de gezelligheid, dat wij champagne drinken op dit oogenblik?... Dezen morgen terwijl ik in de gang het stof van de groote, groene aspedistras [143]
[143]'Aspedistra': sterke kamerplant.
afwisch, hoorde ik aan de voordeur een gesprek tusschen de meid en de groentenvrouw.
"De Bondgenooten hebben weder bommen gesmeten aan de Brugsche poort," meldde deze.
"Ja, ze smijten naar de Duitsenoorsp.: Duiten, maar 't zijn de Belgen, die ze treffen."
"Ik geloof, dat Onze-lieve Heer met den vijand is," zucht de vrouw.
Over het koopen wordt gehandeld, dan wordt het gesprek voortgezet:
"Hebt ge 't gehoord, gisteren heel den achternoen en den nacht? Ik lag te daveren in mijn bed." "Bij ons op de vlakte, daar dreunt het nog wat anders dan hier."
"En dat ieder schot een menschenleven geldt," antwoordt de meid, die ook een broeder oorsp.: in aan het front heeft. Beide spreeksters zuchten:
"Nu houden ze op met schieten," zegt de eene.
"Ja, ze houden op," zegt de andere, "ze moeten ze vandaag zeker begraven."
"Dat peins ik ook." zegt de groentenventster... "al dat gezond vleesch in den grond gestoken!" en haar stootwagen ratelt heen...
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB