<>

1915-09-29 (1 bericht)

> | Woensdag 29 sept. '15.
's Avonds om 7 uur gaat de bel over. Ik open de kamerdeur en luister op het bovenzaaltje, wie er zoo laat mag komen. Een kort geharrewar van tegenhouden en weerstand bieden, een vlugge stap door de gang, en de trappen ophollend.
Het is de ambulancier, die hier gelogeerd heeft. "De meid liet mij niet boven gaan, maar ik wilde u niet den last veroorzaken voor mij beneden te komen," spreekt hij.
Ik zeg hem niet, dat niemand — zelfs niet de naaste bloedverwanten zoo maar dadelijk bij mij toegelaten worden. Ik verontschuldig zijn stoutheid inwendig, hij heeft het goed bedoeld.
Hij doet zich hartelijk voor als een vriend. Hij heeft een sterken, nieuwen bleekgrijzen winterjas aan — zijn witte hoed heeft hij op een stoel geworpen — en een nieuw rood kruis op den witten armband. En hij vertelt allerlei van zijn wedervaren. Hij is heel opgewekt: Alles is stil, er wordt voor 't oogenblik weinig gevochten... (Weet hij het niet, of zijn de tegenovergestelde, heimelijke berichten van heftigen strijd — hier te hooren — valsch?) Schier geen gekwetsten. Hij heeft te weinig werk. Daarom maakt hij van de gelegenheid gebruik om het omliggende te bezoeken. Hij is naar Vinderhaute geweest, wat hij eerst onverstaanbaar Windhaut uitspreekt en ik, bij herhaling, raden moet, naar Meerendree, Ursel, Somergem, Drongen, enz. O wat zijn ze buiten hier toch lief voor de soldaten!
Op een dezer dorpen — ik meen Ursel — zag hij een eigenaardige boerderij, wat ten uitkant van de groote baan, "1600" en hij weet niet meer welk ander jaartal stond er op. Hij is dol op het eigenaardige en ouderwetsche. Hij trok het hof op en ging in huis door de open deur. Het was nog dag, maar hierbinnen schemerde de avond reeds in. De boer, een man van jaren, zat in den hoek bij een hoog oplaaiend houtvuur, waarover een ketel brobbelde, overwalmd door een reuk van beestenkost. Borden stonden op de schoorsteenplaat, op zijde witgeschuurde karnen met blinkend geelkoperen banden. De boerin — een korte, magere, ook bedaagd — zag hem onderzoekend aan.
Hij moest toch ergens mede zijn komst verklaren: hij vroeg te drinken.
Ze verstond hem niet en antwoordde iets, dat hij ook niet verstond. Evenzoo ging het met den boer. Toen stelde hij de hand als een holle buis aan den mond, het hoofd achteroverhellend.
"O, drinken, melk!" riepen ze allebei uit. Dadelijk haalde het vrouwtje een kruik.
"Neen, maar zoo groot als voor een reus!" Hij schaterde schril bij 't vertellen, zijn witte tanden glinsterden, ver ontbloot: "Maar vrouwtje, zooveel kan ik niet drinken... neen, onmogelijk." Ze knikte hem moederlijk toe, dat het wel kon. En daarop kwamen de drie dochters binnen, elk met een aker melk, dien ze in het achterhuis droegen, waar hij den inhoud stroelend hoorde uitgieten in een ander vat..."
"De spoelkuip," leerde ik hem, pedant onderbrekend.
De oudste dochter kwam bij hem zitten, de twee andere bleven staan, hem verbaasd aankijkend. Hij sprak degene aan, die naast hem zat, ze antwoordde. Ze begrepen elkaar dadelijk. Er waren geene broeders in dat huisgezin. Ze hielden twee knechten. Zij deed meestal huiswerk, ze was daarvoor ook de oudste, niet waar?
"Nog niet gehuwd?" had hij gevraagd.
"Negen en twintig jaar."
"O, nog zoo jong, met zulke bejaarde ouders," zei ik.
"Jong!" herhaalde hij, "jong! Niet in de opvatting van Berlijn, negen en twintig, dat is reeds op 's levens achternoen." En hij vertelde verder:
Hij had op zijn horologe gekeken, het was tijd om aan de halte van den Bierstal — die herberg kende hij reeds — den tram te halen, immers aan de brug van de Brugsche vaart.
Toen stond de boer op, trad door de keuken en kwam uit een kamer met twee groote peren en deed hem teeken, dat hij ze opeten moest. En dankbaar verliet hij dat gezin.
Op een anderen dag vergezelde hem een kameraad; maar na een paar uren gaans, was deze vermoeid en hij zette alleen zijn vreedzamen verkenningstocht voort tot aan een dorp. Hij meent, dat het Meerendree was. Hij had de richting van den terugkeer vergeten. Aan de breede deur van een groot, heelemaal gesloten gebouw, belde hij aan.
Een non opende en week verschrikt achteruit. Hij vroeg den weg naar Gent. Ze naderde opnieuw en deed een vraagteeken met het hoofd, niet verstaande, wat hij begeerde. Toen haalde hij zijn fransch uit:
"Geen fransch kennen," zei ze.
Op het achtereinde van de gang waren nonnen verschenen, nieuwsgierig loerend naar het gebeurende.
"Bereid om hun gezellin bij te staan in geval van nood," vroeg ik.
"Vielleicht," zei hij lachend. Met drieste stappen was hij op de groep toegegaan en had den weg gevraagd aan de eenigszins terugwijkenden. Eene dezer kende een weinig duitsch en gaf bescheid. Of hij wat drinken wilde, werd gevraagd.
"Ja," uit benieuwdheidoorsp.: benieuwheid meer dan lust aangenomen. En zij ontsloot een kamerdeur en wees hem aan om binnen te treden. Maar hij deed het nog niet: "Voordeur en achterdeur openzetten," beval hij, wat er door de omstaande nonnen met spoed geschied was, en toen hij in de kamer stond en zij de deur achter hem sluiten wilde: "Neen, deze ook open," had hij gezegd.
"Waarom?" onderbrak ik hem.
"Aan ons, soldaten, is door de overheden wel op het hart gedrukt voorzichtig in gestichten te zijn. In 't begin van den oorlog zijn er van onze mannen in kloosters binnengegaan, die er nooit meer uitkwamen."
Daar ook in dat klooster had hij melk te drinken gekregen.
Toen hij uit de kamer kwam, stond buiten de open straatdeur een heele samenscholing van dorpelingen naar binnen te turen. Ander wapen dan zijn Browning [147]
[147]'Browning': een type vuurwapen dat in 1879 was ontworpen door John Moses Browning (1855 — 1926). Het wapen wordt via de kulas geladen.
had hij niet, maar... ze schenen niet strijdlustig gezind.
Terwijl hij — aanslaande — vlug aankwam, weken allen eerbiedig ter zijde om hem door te laten, — "eerbiedig" was het woord, dat hij gebruikte.
"Break mij heart, for I must hold my tongue," zegt Hamlet ergens een personaadge in Shakespeareoorsp.: Shakspeare...
Ik liet hem dus voortvertellen, overtuigd, dat hij waarheid sprak. En hij vervolgde: "In het terugkeeren naar de Kneipe, waar zijn kameraad op hem wachtte, kocht hij een kilog. druiven bij een druivenkweeker: "Raad voor hoeveel?"
Ik haalde de schouders op.
"Voor éen frank tien centimen, en ik kreeg een kilog. toe voor niet [148]
[148]'Voor niet': gratis.
Een groote boomgaard stond daarnaast. Een man keek over de haag. Wij hebben zulk slecht eten in het Palace Hotel (zijn ambulance). O zoo slecht, geen boter, niets dan margarine. En daar hingen groote, blozende appelen in overvloed. "Verkaufen?" had hij gevraagd, er naar wijzend.
"Ja," zei de eigenaar. Hij was het erf opgetreden, had er zes kilog. gekocht. "Hoeveel?"
"Och," antwoordde de man, "och, wat kan ik zeggen: allo om 't niet voor niet te geven: éen frank." En weder lachte de ambulancier luid en zelfvoldaan over de mildheid van ons boerenvolk ten gunste der duitsche soldaten.
Toen de Engelschen verleden herfst tijdens hun kort verblijf in Vlaanderen, te Landegem vóor de schermutseling, die aldaar tegen de overrompelaars heeft plaats gegrepen, een ketel kokend water vroegen om thee te zetten, werd er hun op een hofstede 0,25 centimen, op een andere 0.50 voor aangerekend.
Die soldaat is ongetwijfeld een brave, degelijke man, en mijn menschenkennis zou erg in gebreke wezen, moest hij snoever kunnen heeten. Het is overigens niet de eerste maal, dat soortgelijke strekenoorsp.: treken van onze Vlaamsche bevolking mij ter oore komen.
Nu gewaagt hij ook van den huidigen toestand: "De oorlog zal niet lang meer duren."
"Maanden geleden hebt ge hetzelfde voorspeld."
"Bulgarije kiest partij voor ons. Duitschland heeft nog manschappen en reservisten bij de vleet. Duitschland is overbevolkt, het heeft uitbreiding, kolonisatie noodig."
"Ge koloniseert voortdurend," zei ik.
"Hoe, waar?" vaart hij heftig op:
"Ge koloniseert in de lazaretten en op de kerkhoven," valt mij in te durven zeggen.
Hij buigt bij 't hooren het hoofd als in vrome, droeve gepeinzen: "Van het belgisch leger wordt er volstrekt niet meer gesproken," zegt hij eindelijk weder opziende.
"Belgische soldaten zijn te Parijs met onbepaald verlof."
"Degenen, die er nog overblijven. En uw koning, waar is die?" herneemt hij hoofdschuddend, als tot zich zelven sprekend, naar Groot Brittaniëoorsp.: Britanië zeker?
"Onze koning is een dappere, onze koning was van in het begin een held. Te Muysen bevond hij zich in de vuurlijn. Een schrapnell ontplofte op twintig meters van hem. Hij deed zijn inspectie voort. Dat gebeurde op 26 augustus '14. Hij is nog aan 't front als hoofdman van zijn leger."
De soldaat laat het onderwerp vallen en deelt mede:
"Gisteren verscheen in den verrekijker een engelsch vliegtuig dicht bij Deinze. Ik was ter plaats aan het verkenningsoord:"
""Dadelijk, dadelijk, naar omhoog aanranden!" klonk het bevel. Doch de tijd was er niet voor het opstijgen van een Taube: uit de hoogte zagen wij het gevaarte verder noordwaarts zwenkend dalen... meer en meer en spiraalvormig omlaag verdwijnen. Een auto reed aanstonds in de richting heen.
Het luchtgevaarte was te Vosselaere gevallen op den akker bij een groote pachthoeve. Twee officieren zater er in. Gevangen werden ze.
"Waarom kwaamt ge beneden?" werd hun door de bezetting van de plaats gevraagd in het Engelsch.
"Wij kwamen bommen werpen," verklaarde de officier koelbloedig, stout en fier.
Het was een groote."
"Recht so," klonk het antwoord.
De aanwezige Duitschers staken hem en zijn kameraad de hand toe, die aangenomen en krachtig geschud werd zonder aarzeling.
"Waart gij daarbij?" vroeg ik.
"Neen, ik was reeds terug in het Palace Hotel, toen ze daar aankwamen in auto. Ik heb het hooren vertellen. Wij dienden koffie op, gaven hun eten en sigaren. Wat was die Engelschman droef, droef, ontroostbaar ons aan te zien. De kleine, een Franzos, zat als verslagen en zei geen woord. Korts daarna werden nog vijf fransche, gevangene luchtvaarders binnengeleid. Hun tuig was getroffen door een duitsche granaat. Och een dezer was er vreeselijk aan toe, gekwetst; de eene kant van zijn aangezicht bloedig geschonden; de schedelhuid, toen het voorloopig verband er van werd verwijderd, hing druipend af. Br...!" huiverde de verteller, die nochtansoorsp.: nochtans reeds zooveel akeligs had gezien.
"En hem kreegt ge in uw ambulance?"
"Ja, voor dien nacht. Maar de zwaarverwonden worden zoo spoedig mogelijk naar Berlijn gestuurd."
"Hoe gruwzaam! Een zoo erbarmlijk gestelde, zulk een lange reis te doen ondernemen,"zei ik.
"O, ge kunt u niet voorstellen, hoe onze ziekenwagens zijn ingericht: als er gekwetsten uit de loopgraven worden gehaald of van het slagveld weggenomen zijn, na of voor of binst de heelkundige bewerking, zijn nonnekens aanwezig. De aangebrachten gelijken geen menschen meer: met gescheurde, bemorste, bloedbestolde uniformen, handen, gelaat zwart van poederdamp en slijk. Ontkleed worden ze gewasschen, krijgen blank linnengoed en worden, als kleine kinderen door de moeders, in wiegjes gelegd, ook in zachte veldbedden met liefderijke zorg neergevleid en toegedekt."
"Het vervoeren gaat zoo doelmatig en met zulke voorbedachtheid, dat ze niets voelen van het schokken eener treinreis. Het zijn katholieke nonnen, die den overtocht medemaken."
"Zijn deze bevoegder dan protestantsche, wereldlijke ziekezusters?" [149]
[149]Reminicentie aan Lovelings op een Engelse ervaring gebaseerde novelle Een wereldlijke hospitaal.
"Dat kan ik niet verklaren, maar het is aldus."
Op vele plaatsen weigert het werkvolk gehoor te geven aan bevelen tot opeisching.
"Ze willen niet," zei een burgemeester.
"Welhoe," werd door een duitsch officier, tijdens beraadslagingen desaangaande gevraagd.
"Hebt ge hier zoo weinig gezag over uw werkvolk, in Duitschland moeten ze marcheeren onder de zweep van de tucht."
Te Mechelen isoorsp.: heeft het proletariaat ongewillig om aardewerken uit te voeren. Te Ronsse hebben de fabrikanten het openen hunner werkplaatsen manhaftig geweigerd. Eenigen zijn naar Duitschland vervoerd. Mechelen en Ronsse zijn op papier gestraft, doch de straf is niet toegepast geworden.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB