<>

1915-02-28 (1 bericht)

> | Zondag 28 februari '15.
Een brief van klachten is toegekomen bij den plaatselijken kommandant over het eten der krijgsgevangenen in Duitschland. Hij is onderteekend door een vijftal gentsche soldaten, behoorende tot gekende familiën der stad. Dat het voedsel er slecht is, wordt door de Duitschers gelogenstraft.
Eenige dagen geleden riep een juffrouw, die in de Pass Zentrale hare spreekbeurt afwachtte, dat ze haar handzakje kwijt was.
Verloren of gestolen? Een onderzoek werd ingesteld. Te vinden was het niet. Er bestond geen ander middel dat het aftasten der aanwezigen. Dit ook bleef zonder gevolg; maar bij een paar dezer werden nummers van de N. R. Courant ontdekt. Onmiddellijk kreeg elk hunner een boet van dertig frank.
Iets dergelijks gebeurde vrijdag laatst. Een diligence van Waeregem stond voor de Kommandantur, uren lang. Ze zat vol menschen, dorpsbewoners, die ter markt kwamen.
Wat werd hun ten laste gelegd? Sommigen bezaten geen reispas, anderen hadden 't hunne, of hun eenzelvigheidskaart vergeten. Ook zij kregen boeten.
De voorgaande week, na het bericht der groote overwinning op de Russen, werd de burgemeester van Gent ontboden bij den Kommandant en kreeg bevel al de klokken te doen luiden in triomf.
Hij antwoordde, ditmaal dat zoo iets, niet zijn ambtsrecht was, maar dat hij zich wel belasten wilde dit order aan den bisschop over te brengen.
Hetgeen geschiedde.
De bisschop antwoordde, dat de kerkeklokken enkel geluid worden voor godsdienstige plechtigheden en hij vlakaf weigerde het bevel te doen uitvoeren.
Bedreiging van wege den Kommandant, dat in geval der volharding in ongehoorzaamheid het hoofd van het bisdom in hechtenis zou genomen worden.
Het bleef bij de weigering.
Het bleef bij het dreigement.
De Kommandant zelf, zooals later geweten werd, behoort tot den katholieken godsdienst.
Die russische overwinning werd gevierd door een stoet van de hier in garnizoen liggende soldaten, 's avonds met klaroenen en fluiten en gekleurde lampions.
Duizenden Gentenaren, beweert men, volgden den optocht. De vitters verzekeren, dat er ook veel toehoorders zijn aan de concerten op den Kouter, anderen zeggen, dat de Kouter steeds ledig is van toehoorders.
Kort geleden ging ik naar de "Banque de Flandre", op den Kouter gelegen. Het toeval wilde, dat er juist muziek was: er waren — behalve eenige nieuwsgierigen, waaronder geen enkele vrouw — niets anders dan officieren en soldaten te zien.
Groote benden trokken dienzelfden morgen door de Veldstraat, zwaarbeladen met allerlei krijgstuig. De voetgangers bleven op de zijpaden staan om ze na te kijken: "Allemaal naar 't front," zei er een.
Zou ik het neerschrijven, wat een oud ventje, dat ook in het gedrang stond, daarop antwoordde? Het klinkt zoo treffend, maar zoo akelig ruw?... Jawel, ik doe het toch als oorkonde van menschelijke geestesrichting:
"En zeggen, dat al dat jong vleesch in worsten moet gekapt worden!"
Terwijl ik toch begonnen ben aan het mededeelen van gehoorde, naturalistische uitingen in al hun grove waarheid, moet het volgende vermeld worden: Een boer, die achter den ploeg ging, zag ook soldaten langs den heirweg oprukken, en hij zei met een vloek en een bitteren spotlach aan zijn gezel: "'t Zal goede landvette zijn, hé?" [71]
[71]'Landvet(te)': mest.
Zeven en twintig krijgsgevangenen schreden vrijdag laatst door de stad, op weg naar Duitschland zeker, Belgen en Franschen, in geleide van een vijftal sterk gewapende Feldgrauen. Ze zagen er bleek uit, vermoeid, erg bemodderd en verwaarloosd, met gehavende uniformen en scheefgeloopen schoenen.
"Vive la Belgique," riepen dames, met de zakdoeken wuivend in de Kortrijksche straat hun toe. De gevangenen glimlachten, groetend met de hand.
De bewakers traden voort als merkten ze niets van het tusschengeval.
Een werkvrouw vernam ook, dat de nieuwe kazerne — de Leopoldskazerne — waarvan ze den naam zelfs nog niet kende, thans de Wilhelmskazerne hiet en als aldus moest aangeduid worden.
Haar vaderlandsliefde was wakker geschud. Luide sprak zij haar verontwaardiging uit: "Een schande, al onze jongens dood doen, is nog niet genoeg; onze gebouwen moeten Duitsch worden. Mijn bloed kookt, als ik er aan denk."
Dit spookte dagen achtereen in haar hoofd, in bestendigen roes van gramschap en besef van machteloosheid. Wreken zou ze zich in de maat van het mogelijke; op een morgen maakte zij den omweg langs de Citadellaan, naar haar dagtaak gaande. Daar wist ze, dat steeds een schildwacht stond aan den voormaligen mess — het officiers-maaltijd gebouw onzer belgische bezetting thans ook als alles in vijands hand. Ze zou hun eens beet nemen. Ze naderde het huis, bezag het van beneden naar omhoog, als zocht ze om het te herkennen; toen zich aanstellend als aarzelde zij, en sprak den schildwacht aan, die verdrietig, in volle wapenrusting, met zijn voeten de kou trachtte weg te stampen:
"Dit hier is toch wel de Leopoldkazerne, niet waar?"
"Nein," antwoordde hij barsch, haar den rug toewendend en stapte metaalrinkelend verder langs het trottoir.
Maar ze bleef staan totdat hij traag, lusteloos, weder op haar toekwam: "'t Is heel zeker, dat het hier de Leopoldkazerne moet zijn," hield ze vol.
Hij zag haar aan met rustig ongenoegen en sprak geen woord. Dit moedigde haar aan om hem langer te tergen.
"Indien dat de Leopoldkazerne — steeds op het woord drukkend — niet is, zeg mij dan, waar ik de Leopoldkazerne kan vinden."
Nu was 't genoeg.
Hij hief den loop van zijn geweer op, bracht dien naar voren, als een bedreiging van te gaan mikken en afvuren, wat haar den doodsangst op het lijf joeg, toen zei hij, er mede een bank aanwijzend op den overkant van de laan: "Ga ginder zitten, stout wijf."
IJzend, schier ademloos, onbekend met de strafmacht hem veroorloofd, en onwetend in hoever hij die toepassen zou, wankelde zij naar de bank en liet er zich op nedervallen.
De schildwacht hernam zijn gang langs het zijpad van den mess, voorbij het schuilhuisje met de duitsche kleuren, heen en weder, zooals een witte beer doet in zijn hok.
Voorbijgangers, en soldaten, deze ruisschend aan- en voortstappend, bezagen haar; enkelen keken wel eens om zich afvragend, waarom dat schamel vrouwtje daar zoo vroeg, bevend van kou, in de winterlucht, op de vochtige bank, onder die naakte boomen, zitten bleef... maar geen een sprak haar aan, en iemands hulp inroepen of opstaan dorst ze niet: Och God, en haar werk!
Eindelijk na een tijdverloop, dat uren scheen, kwam een aflosser van den schildwacht. Ze wisselden een paar stille woorden, wat haar nieuwen angst gaf... Wat ging er nu met haar gebeuren?
Ze kromp letterlijk in een, toen de geduchte vijand de laan overstak en recht op haar toetrad. Met de handen tezaam en met starren blik hem genade afsmeekend, wachtte zij 't vonnis af.
Even met de punt van zijn bajonnet haar schouder beroerend, zei hij, den arm uitstrekkendoorsp.: uitstekkend:
"Marsch!" waarop ze zoo vlug mogelijk wegijldeoorsp.: wegeilde.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]

Kalender

1915
<<februari>>
ZoMaDiWoDoVrZa
 123456
78910111213
14151617181920
21222324252627
28      
       
logo CTB