<>

1915-05-02 (1 bericht)

> | 2 mei zondag '15
Uitgeplakt: verbod Engelsche, Fransche en Japansche kleuren te dragen.
De vrouw van een senateur, niet achtend op het plakkaat ging door de Brabantstraat. Ze had een broche aan: een stuk van twintig frank met de beeltenis van Koning Albert in een gouden rand met brillanten gevat.
Eenklaps schiet een soldaat op haar toe, wijst met den vinger het stuk aan en buldert: "Ge moogt dat niet dragen."
Onmiddellijk vormt zich een groep nieuwsgierigen om haar heen. Een officier herhaalt het verbod beleefd maar streng en zij:
"Ik draag wat ik goedvind" enoorsp.: en en fier en ongehinderd stapt ze hem voorbij.
Heden wordt aangekondigd een groote zegepraal op de bondgenooten behaald. Duinkerke — zegt men — wordt beschoten. Ik zie de dame weder, die in zoveel maanden niet van haar eenigen zoon heeft gehoord. Zij zoo stil, zoo lijdelijk-lijdend en haar leed, haar hoop, haar verlangen en haar twijfel mededeelend, heeft nieuws van hem gekregen: een kaart. Hij stelt het nog goed... doch, de kaart draagt geen datum, geen aanduiding van adres. Om 't even, welk een troost! Zij is als een ander mensch, opgefleurd, blozend, verjongd, heelemaal verlevendigd.
Ik krijg de copij te zien van een brief, geschreven door Mr. Max, burgemeester van Brussel uit forteres [97]
[97]'Forteres' (cf. Fr. 'forteresse'): vestingwerk, fort.
Gratz 10 maart '15, aan een vriend gericht: "Ik ben zulk een slecht jonggezel als gij goed echtgenoot zijt. Sedert ik in die ongerijmde forteres zit, voel ik nog meer mijn natuurlijken weerzin voor de afzondering en het kloosterleven. Ik zal mij wel wachten voor uw blikken te verschijnen met een floers van treurnis bedekt... Ik heb in de toekomst een onwrikbaar vertrouwen. De dagbladen van hier houden niet op te zeggen: "Wir müssen siegen." En voorzeker bewonder ik de militaire inrichting der Duitschers, de duitsche spoorwegen, en zooveel andere duitsche dingen. Maar ik zeg tot mijzelf: "Om te zegepralen zouden ze tevens moeten doordringen in Rusland tot aan St. Petersburg voor het minst of tot aan Moskou; vooruitrukken in Frankrijk ten minste tot aan de Loire en daarenboven Engeland bereiken. Drie heel moeielijke ondernemingen, terwijl in het tegenovergesteld geval uitstel alles is: waarlijk de strijdkrachten zijn ongelijk. Ik sta verstomd over het gebeurende: is er ooit in de wereldgeschiedenis te zien geweest, dat een natie op het toppunt van zulk een oprecht groote macht, aldus zoo vastberaden en zeker naar een dergelijke rampvolle ontknooping, en dat nog al zingend, vooruitrukt, onder het geluid van al hare kerkeklokken!"
"Het is een aandoenlijk en grootsch tafereel en wij bezitten het voorrecht in een tijdperk te leven, dat geen gewoon tijdperk is."
Toen ik gisteren avond om acht uur thuis aanbelde, hoorde ik stemmen in de gang. Het was de soldaat, mijn vroegere gast, die op mij wachtte. Hij begroette mij als een vriendin en, o wonder van onze tegenstrijdige menschelijke natuur, het verheugde mij bijna hem weder te zien.
"Komt ge logies vragen?" vroeg ik.
"Neen, ik blijf slechts een nacht in Gent. Morgen om één uur vertrek ik naar Roe...roe...roe..."
Hij kon er niet uitgeraken.
"Roeselare," hielp ik hem.
"Ja, ja." Hij zat in den grond te kijken. Ik had hem een dubbele boodschap voor Berlin medegegeven.
Daarvan legde hij bescheid af: het eene nieuws was goed, en zijn gelaat verhelderde bij 't afleggen. Het ander was slecht, ten minste verontrustend en diepe medesympathie sprak uit zijn woorden. Hij is een gevoelsmensch, dat blijkt uit heel zijn houding, uit al zijn woorden.
En hij vertelt: In Berlijn wordt men niet gewaar, dat oorlog woedt. Den 1sten juni is zijn diensttijd ten einde. Zijn ouders willen hem met geweld thuis houden. Dat zal hij niet doen, zoolang er te helpen valt in de tragische toestanden van heel Europa. Om 't even wie hij bijstaan kan... ja 't is hem om 't even: Russen, Duitschers, Belgen, Engelschen of Franschmans. Waar hij onder lijdt is het "ungebildete," het grove van sommigen zijner helpers in het Roode Kruis. Hij gaat een aanvraag doen om naar Turkije gezonden te worden.
's Avonds laat loeit de stormhoos in de verte en davert in de ooren. Ik open het venster van de hooge trapzaal, ik kan 't niet laten, hoezeer het mij ontstelt. Ik moet het in zulk geval telkens openen.
Het is middernacht.
Den meridiaan voorbij, staat de schuine V van het Maagdenbeeld in bleeken edelsteen; de dauwdrop op het korenaar, dat de maagd in de hand houdt pikt en glimt met groote glans: emblema van noeste vlijt en menschensolidariteit.
Een bittere spot in den kalmen nacht, waar weldra de reeds gekrompen, opgerezen, maar tot hier nog niet zichtbare maan dood, bloed, brand en verwoesting beschijnen zal.
Yperen ligt nu heel in puin, melden de bladen. De prachtige Hallen — het merkwaardig-burgerlijk monument der middeleeuwen — bestaan niet meer.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB