<>

1916-10-05 (1 bericht)

> | Donderdag 5 oct. '16.
Gisteren in gezelschap met den burgemeester van een groote gemeente aan de hollandsche grens. Ter streke zijn al de struikgewassen en de boomen op de dijken deels of geheel afgekapt zonder kennisgeving aan de eigenaren noch het afleveren, van een schuldbekentenis. Koeien, runders, zwijnen worden in groot getal opgeëischt. De soldaten, welke met verlof naar Duitschland gaan, koopen alles op in de winkels wat ze krijgen kunnen.
De post is te zijnent ingericht, de opening voor de bus in den muur gekapt. Op de gladgeëmailleerde deuren in de gang zijn spijkers geslagen, waar de sabels en de zware kleeren 't bezetsel scheurend, gehangen worden. Hij vertelt van een dame, die een heelkundige bewerking moest ondergaan. De plaatselijke dokter bezat de hulp van vakmannen noch de noodige instrumenten niet. Met een certificaat van hem begaf ze zich naar de Kommandantur:
"Onmogelijk."
"Mijn gezondheid staat op het spel. Mijn leven is in gevaar."
"Bah! Er sterven alle dagen zooveel menschen aan de fronten," zei degene, die haar te woord stond en keerde haar den rug toe.
Bij monsteringen van paarden, wordt al wat maar eenigszins bruikbaar is in beslag genomen. Een eigenaar, wien voor kort drieduizend frank was geboden voor zijn paard, kreeg er dertienhonderd voor.
Eertijds betaalden de "Bochen" goed zegt hij. Nu niet meer.
De mededeelingen van dien heer voerden mij in verbeelding eenige dagen achteruit: op een morgen reed ik in tram voorbij St. Pietersplein. Daar was ook keuring en nieuwe stempeling van paarden. Op den ruimen, langwerpigen vierhoek stonden ze alle naast elkander toe, meestal met den kop omlaag. Achter hen stonden drie vier vijf reeksen werkeloozen het gebeurende na te kijken. Enkel een drietal Duitschers waren met de taak van het stempelen en kiezen belast. Maar hoe zag die vereeniging van ellenden er uit: de menschen in grauwvaalkleurige armoeplunje, vermagerd en verbleekt, met klompen of rosse, opengesleten schoenen aan, in moedelooze stilzwijgendheid. En de paarden! afgewezen overblijfsels van vroegere monsteringen, miserabel vernepen of groot, kloek geweest en thans afgebeuld, uitgemergeld, ruig van huid, al de ribben telbaar, schonkig van uitstekend gebeente, dik van pooten; poneys hier en daar er tusschen deden zich nog welbehouden voor.
Enkele paarden — bruikbaar — werden door Feldgrauen aan den toom weggeleid.
En verbazend, of beter gezegd niet verbazend, was het bij mijn terugkomst anderhalf uur later, de reeksen der tentoongestelden in zoo geringe mate verminderd te zien. Ze waren 't opeischen niet meer waard. Bij het uiteengaan van een dameskring zegt een oude juffrouw verontrust:
"Mijn parapluie, mijn parapluie, waar staat hij?" overal rondkijkend.
"Gaat ge uit met een parapluie in zulk een zonnig weder?" vraagt een terechtwijzende als tegen een kind.
De zoekende ziet ze aan — een wijle de opsporingen stakend: "En de bomben dan, ik moet mij zeker daartegen niet beschermen?"
Heel het gezelschap schatert het uit.
"De bommen, die huizen en kerken tot gruis slaan, zouden wellicht uw parapluie ontzien?"
Maar de oude juffrouw houdt vol. Ze steekt eigenwijs den vinger op: "De bommen niet alleen, maar het schroot, dat uit de lucht valt van de afweerscheuten," wederlegt ze triomfant.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB