<>

1915-07-04 (1 bericht)

> | Zondag 4 juli 10 uur 's morgens.
Ik zit in de veranda en lees in het duitsch boek "J'Accuse, von einem Deutschen."
Het draagt geen anderen titel en is uitgegeven te Lausanne dit jaar. [119]
[119]De auteur van het boek is Hermann Fernau. In tegenstelling tot wat Loveling beweert, draagt het nog een tweede titel: 'Gerade weil ich Deutscher bin'. De auteur, die in Parijs heeft gewoond, publiceerde in 1914 Die französische Demokratie, sozial politische Studien aus Frankreich's Kulturwerkstatt. Kort na de oorlog verscheen het boek in een Nederlandse vertaling (Juist omdat ik Duitscher ben), met een voorrede van Frederik van Eeden.
Paget et C. Zeer gedocumenteerd legt het de schuld van den wereldoorlog op Duitschland.
Ik wil geen verboden schriften in huis en moet mij bestendig verweren tegen het aanbod. Maar voor dit boek is het de moeite waard zich in gevaar te stellen. En... wat doe ik anders dan mij in gevaar stellen? Schier elken dag wordt iets bij deze aanteekeningen gevoegd. Aan niemand is tot dusverre bekend gemaakt, dat ze bestaan. Altijd wordt er gezegd "neen," op elke vraag, of ik iets neerschrijf "Neen, de lust ontbreekt en ik weet niets interessants." Nooit herlees ik iets, in allerhaast moet alles ergens weggestopt, zoo mogelijk onvindbaar wezen. Zal ik dit dagboek ooit weder ter hand kunnen nemen en uit al de losse bladen samenstellen en afschrijven kunnen?
Zal het niet door den vijand, indien ontdekt, vernietigd worden. Zou ik er met de ballingschap in Duitschland en een natuurlijken dood van afkomen? Het is er hier misschien gesteld als met het bijensoort "eenzamen" genaamd, waarvan de geleerden in de natuurlijke wetenschappen gewagen. Zij zullen nooit hun kroost uit de larven zien komen en verzamelen voorraad ten behoeve der nakomelingenschap...
Verdiept in de lezing van "J'accuse," hoor ik in eens "pif-poef-paf!" omhoog. Eens opgekeken: op de groote, witte wolken, kleine, lichte, opendrijvende geschutwolkjes gezien; uit open vensters stemmen gehoord: "Ik zie hem ginder, ginder!" Kinderstemmen, verrukt over het schouwspel ook ondereen babbelend:
"Ja, ja, ik ook, ik zie hem ook!" onder het voortdurend knallen in de lucht. En de lezing wordt hervat, alsof er niets gebeurde, zoo groot is alree de gewoonte van dat alles...
Maar nu begint er een razend, knetterend, aanhoudend gehamer! "De luchtvaarder wordt beschoten door de mitrailleusen, die staan op de nieuwe Hoogeschoolgebouwen," wordt er geroepen. Dat is niet ver van hier.
Tegen zoo iets zijn de zenuwen niet altijd bestand. Het hart klopt toch, ondanks den wil en de voet vlucht in huis. Later naar de tentoonstelling der stadsberoepschool. De tram stopt, waar geen halte is: een lange reeks ruiters moeten voorbijtrekken naar de kazerne van St.-Pietersplein.
In die tentoonstelling krielt het van menschen. Daar zijn costumes uitgestald in groote zalen, tusschen groene palmen en bloeiende planten; ginds ligt de mooie arbeid der borduursters te prijk en zitten zij zelven in 't wit aan lange tafels te arbeiden; elders wordt er gekookt in de modelkeuken; er staan verschgebakken puddingen, bokalen met ingemaakte groenten en vruchten. In een andere kamer pronkt een modeldisch, gedekt, ook versierd met bouketten en elders wasschen jonge meisjes met de machien en staan er aan tafels te strijken, deze ook in 't wit gekleed, net als in vredestijd. Wie zou 't zich ooit kunnen verbeelden, die 't niet zag! En in den vreemde wordt verteld en geloofd, dat Gent half in puin ligt!...
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB