<>

1915-07-30 (1 bericht)

> | Vrijdag 30 juli '15.
Een heuglijke verjaardag mobiliseering van België. Hoe goed herinner ik mij alles er van. Den dag te voren hadden wij in familie op het buiten mijner nicht gedineerd, van den aanstaanden oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk gesproken, maar niet gedacht, dat België in den maalstroom het allereerst medemoest. Wij hadden een groote, dubbele autotoer door het mooie Vlaanderen gemaakt, door de geschoren velden die, onwetend van wat hen te wachten stond, genoten van den zonneschijn en de frisscheid der zomerbries, de rook steeg op uit de schoorsteenen der huisjes, de kerktorentjes der snel doorrende dorpen stonden daar in diepe rust, alsof de alarmklok er niet weldra uit bengelen zou om vaders en zonen in koortsige haast te midden van den nacht uit hun haardsteden te verjagen naar de grenzen en den dood.
En dan den dag, dat wij allen samen hier zaten, toen mijn nicht Alice binnenkwam en iemand vroeg: "Wat nieuws?" En zij met een verslagen aangezicht uitriep:
"Slecht, het slechtste wat men denken kan: Duitschland randt Belgiëoorsp.: Begië aan." Maar hoeveel slechter moest het niet wezen in de onmiddellijke toekomst dan wat de stoutste verbeelding zich voorspiegelen kon!...
Toen ik heden aan een bezoeker vertelde, dat de soldaat, die hier was ingekwartierd geweest op zijn doorreis naar Berlijn was komen goeden dag zeggen, onderbrak hij mij met onverholen gisping in den toon:
"En ge hebt hem aan de deur niet gezet?"
"Neen," antwoordde ik onverschrokken, "ik heb hem goed onthaald."
Ha! zoo neem ik de vaderlandsliefde niet op, lomp te handelen, het individu verantwoordelijk te stellen voor de daden dergenen, die de volkeren besturen en in het verderf jagen. Die jonge man heeft sinds 1 sept. '14 zijn dagen en nachten opgeofferd tot hulp en troost zijner medemenschen. Hij, vrijwilliger, heeft zijn stad verlaten, zijn zaken aan verval prijsgegeven om, verre van huis, getuige en heeler van onnoembare ellenden te wezen; aan zijn handen kleeft geen ander bloed dan dat der wonden, die hij uitgewasschen en verbonden heeft; en ik zou die mij toegestoken hand moeten weigeren! Ik zou hem, die nauwelijks dezen nacht laat, met een kort rustverlof aangekomen is en die mij in dat kort tijdverloop opzoekt om zijn diensten in de vaderstad aan te bieden, moeten buitenjagen als een straathond!
Neen, neen, dweepzieke, met uw burgerdeugd, alzoo doe ik het niet. Laten landen vijandig tegen elkander optreden, personen — toch niet alle personen — zijn er aansprakelijk voor.
En nog wat anders: indien ge niemand zijn meening vrij laat uitdrukken, al krenkt ze u, hoe kunt ge wetenschap der toestanden en menschenkennis opdoen?
Met geen vijanden spreken willen, is u opzettelijk een blinddoek voor de oogen binden.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB