<>

1916-03-03 (1 bericht)

> | Vrijdag 3 Maart '16.
's Namiddags damesgezelschap hier. De kaarten worden uitgedeeld, opgenomen, maar het spel dra stop gezet. Het onderhoud loopt weder over den oorlog: "Slecht nieuws van Verdun."
"Och, allemaal leugens, ze doen niets dan valsche berichten mededeelen."
"Neen, neen, 't is nu wel waar."
"Griekenland is er ook slecht aan toe."
"Het verdient niet beter voor zijn valscheid tegenover de twee vijandelijke partijen." Een andere:
"En Italië voor zijn bedrog. Het geraakt niet vooruit te Görz. Het heeft wat het verdient."
Protest van de dames.
"Darei is gisteren begraven, enkel met absouten," vertelt er eene.
"Wie was Darei?" vraagt een juffrouw, die weinig afweet van loopend nieuws. "De fabrikant, die zakken liet maken voor de Duitschers immers."
"Foei, foei!" gaat het in den kring.
"Hij had een zoon krijgsgevangen, een anderen aan 't front, en hij leverde materiaal voor de bescherming van den vijand, een schande, een schande!" De vermoedelijk duitschgezinde vertelt: "Zijn zoon, die in 't leger is, heeft verklaard: "Ik wil al mijn kogels verschieten op den vijand, maar éen houd ik in besparing voor mijn vader, zoodra ik terugkom." "Is dat ook geen schande?"
"Neen, neen, doen mag hij het niet, maar het klinkt verkwikkend voor wie het hart op de rechte plaats heeft," zegt een dame.
"En voor wie vaderlandsliefde bezit" voegt een andere met geestdrift er aan toe.
De duitschgezinde schudt geringschattend het hoofd en knijpt de lippen dicht.
"Maar," herneemt degene, die het onderwerp op touw heeft gezet, "weet ge wat er gebeurde op den begravingsdienst van Darei?" "Neen," zegt er eene. "Ja, ja," roepen een paar anderen.
"Er was geen enkele stadgenoot in St. Jacobskerk, buiten enkele familieleden, niemand uit de gebuurte en de Duitschers hadden noodig geoordeeld het plein met soldaten af te zetten, uit vrees voor betoogingen."
"Och, dames, komt, het is nu genoeg over den oorlog en al het akelige daarvan, laten wij aan ons spel zijn," breekt de duitschgenegen het gesprek af. Allen zijn het eens met haar. De kaarten worden uitgespeeld; maar hoelang zal het duren, voordat de partij weder getorpedeerd wordt?...
Nadat mijn genoodigden vertrokken zijn, wordt de ambulancier aangemeld. Vijfmaal is hij hier nu tevergeefs geweest.
"Dat hij boven kome." In enkele, haastige sprongen is hij er. Ben ik een monster, omdat ik hem beleefd begroet? Ik denk het soms. Ligt er toch onbewust iets in van duitsch nationaliteitsgevoel? Maar neen, ik weet wel van niet. Is het nieuwsgierigheid of in zekere mate persoonlijke sympathie? Onoplosbare vraag die ik te vergeefs tracht te verklaren. Hij heeft zijn ronde, witte muts op een stoel geworpen en zit aan de tafel rechtover mij, donker felblauwoorsp.: feldblauw met den witten armband, waarop het rood kruis staat.
Hij neemt zijn hoofd tusschen beide handen, schudt het herhaaldelijk, zucht diep, kijkt weder op en spreekt.
"Ik moet van hier vertrekken, zoo even kwam het bevel, morgen reeds om zeven uur, verplaatst naar Oostende."
"Gestraft?" vraag ik onbezonnen.
Hij trekt zijn baloogen open:
"Neen, neen, bevordering integendeel. Het maakt mij toch zoo ongelukkig. Ik woon in Gent sedert meer dan een jaar. Ik heb soms den inval gehad er mij na den vrede metterwoon te vestigen en nu ginder zonder geestesleven in dat klein plaatsje! Niemand, niemand kennen!"
"Hier hebt ge evenmin bekenden bij de burgerij."
"Jawel, jawel, in twee families heb ik nu toegang. O, zoo gezellig!"
Dat verwondert mij, ik mag niets laten merken.
"In Oostende is er geen bevolking meer," herneemt hij. "Ik heb het zoo druk gehad in den laatsten tijd. Te Wervicq zijn twee duizend Poolsch-Russischeoorsp.: Poolsch-Russissche krijgsgevangenen geïnterneerd. Niemand kon ze verstaan. Ik ken uitstekend Russisch en moest als vertolker dienen; denk eens twee duizend menschen, die met niemand spreken kunnen! Ik reisde herhaaldelijk van Gent naar Wervicq, van Wervicq naar Gent ten minste eens om de twee dagen."
"Vermoeiend was het wel. Schrapnells vielen om ons heen, twee met wie ik sprak, stortten neer voor mijn voeten. Ik zelf kreeg toen een schram," en hij wijst zijn linker kuit aan.
"Oostende is ook Operationsgebied. Wie weet of wij elkander nog ooit wederzien," zegt hij bedenkelijk.
"Schrijf een kaart, hoe ge 't stelt."
"Indien ik een kaart schrijf, mag ze niet met de post gaan, correspondentië met civilen is verboden; met een bode? Indien hij geknipt wordt, krijgen wij elk — de bode en ik — twee maanden gevang, ... tien dagen in 't beste geval."
"Neen, neen, niet schrijven," roep ik uit in doodsbenauwen:
"Wij zien elkander nooit weder," houdt hij vol.
"Mon coeur pleure pour Gand et mes nouveaux amis," en met het gelaat wijst hij achterwaarts naar die, mij onbekende betrekkingen.
"Ik zie Duitschland ook niet weder."
"Ist das eine Ahnung?" vraag ik, onder den indruk van zijn kommervol gevoel.
Dat schijnt hem te treffen. Hij staat op.
"Auf wiedersehn," zeg ik.
"Adé, gnädige Frau, leben Sie wohl," en weg is hij, de trappen af. De deur wordt beneden dichtgedaan. Zijn stap verwijdert zich uitstervend langs het voetpad... Het is ook niet alles rozenkleur in het leven van een vrijwilliger. Te beklagen zijn ze allen, allen die in 't leger dienen om het even hoe en waar.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB