<>

1916-03-20 (1 bericht)

> | Maandag 20 maart.
Bezoek van mijn ambulansier. Zijn voorspelling, hem misschien nooit weder te zien, is niet bewaarheid. Zijn afwezigheid was zelfs kort. Hij is zeer opgewekt. Welk een enthusiast! Hij, die zoo bevreesd was voor verplaatsing, is ingenomen met Oostende: "Das Meer, das Meer!" Wat geniet hij er van gedurende zijn vrijen tijd: altijd hetzelfde doch steeds afgewisseld, zoo woelig, zoo grootsch, zoo kleurenrijk, zoo "beruhigend."
"Haddet ge wellicht nooit de zee gezien?"
De vraag doet hem glimlachen: "Ik, niet de zee gezien! O, en de Oostzee, die slechts enkele uren stoomens van Berlijn is; ook de Zwarte Zee en de Caspische Zee heb ik gezien en bevaren, donker van kleur, heel donker... de Zwarte Zee."
Plots valt zijn geestdrift: "Dezen morgen naderden vliegers Oostende," vertelt hij op heel ernstigen toon, nog onder den indruk van het voorval. Het was vroeg, hij sliep nog en werd gewekt door onbeschrijflijk heftige slagen, die de deuren schudden en de medicijnflesschen tegen elkander knotstenoorsp.: knostsen, zoodat het vocht er uit vloeide en scherven op den grond vielen.
Wat gebeurt er? Zes luchtgevaarten naderen de stad, met Franschen en Engelschen. Het is het duitsch zeegeschut, dat ze aanrandt. Het gelukt hun niet over Oostende te geraken; twee hunner zijn getroffen, zwenken nog wat op den terugtocht en vallen in de duitsche lijn. De inzittenden, een paar in elk tuig, zijn dood: "Brrr!" zegt hij. — Welk een ondervinding moet iemand reeds bezitten van kanongebulder om zenuwkalm te blijven daarbij. "Ik was alleen om de mij toevertrouwde gekwetsten in zekerheid te brengen..."
Ik dorst niet vragen: "Waarheen in zekerheid?" en opnieuw verandert hij van onderwerp: "In Oostende is weinig civiel te zien, maar soldaten, soldaten, myriaden," overdrijft hij. "En welke mannen, die mariniers, echte reuzen; ze moeten buigen om onder een deur te gaan van gewone hoogte."
"Van Posen, van Oost-Pruisen?"
"Van overal uit Duitschland saamgegaard. Wat voor kolossen, wat voor kolossen!" roept hij uit. Zijn stem zinkt, "en," voegt hij er bedenkelijk aan toe, den tip van zijn linker wijsvinger tusschen den duim en den wijsvinger van zijn rechter hand nemend, "een kogel, niet grooter dan dat, en... voor eeuwig neergeveld!..."
"Is Oostende erg beschadigd?"
"Neen, en Knocke heelemaal niet."
Hier had hij nog omgang met burgerlijken. In Oostende zou dat voor soldaten onmogelijk zijn. En welk goed eten heeft de marine in vergelijking met wat het rantsoen in Gent was: lekkere vleeschsoep, rostbeef, aardappelen, groenten, schelvisch en nagerecht alle dagen."
Dat brengt mijn gedachten van lieverlede op de ellende van ons volk:
"Veel armoede voorzeker tevens ginder?" Kan ik niet nalaten te vragen.
"O, kolossaal!" Hij vat de bitterheid niet:
"Maar wij deelen mede, o, zooveel als wij kunnen," verzekert hij.
"Bedenk, dat Duitschland in de laatste dagen zestien groote schepen met proviand heeft in den grond geboord."
Nu moet hij gaan en hij drukt mij de hand, diep er over buigend; en stormt de trappen af, zooals hij ze is opgestormd.
<>
Lettergrootte: [-a] [standaard] [A+] Stijl: [L<-R][L- >R]
logo CTB